Deuteronomy 2:9

14) Ar ter erfenis gegeven heb.

De hoofdstad der Moabieten. Zie Num. 21:28.

Nu 21.28

Deuteronomy 2:24

30) begint te erven,

Hebreeuws, begint erft.

1 Samuel 14:47

84) Moab,

Dat is, de Moabieten.

85) Edom,

Dat is, de Edomieten.

86) koningen van Zoba,

Het land van dezen lag van Batanea tot de Eufraat. Zie wijders op 2 Sam. 10:6.

2Sa 10.6

87) oefende hij straf.

Dat is, God gebruikte hem als een instrument om de vijanden zijner kerk te straffen. Anders, maakte hij het kwalijk, of deed hij kwaad, beroerde hij hen, plaagde hij hen. Te weten, de vijanden beschadigende.

2 Samuel 8:14

27) David tot knechten;

En zijn nakomelingen, tot den tijd van Joram, Josafats zoon. Zie 2 Kon. 8:22.

2Ki 8.22

28) behoedde David overal,

Gelijk boven, 2 Sam. 8:6.

2Sa 8.6

1 Kings 11:15-16

28) in Edom was,

Daar oorlog voerende. Zie 2 Sam. 8:14; 1 Kron. 18:12,13.

2Sa 8.14 1Ch 18.12,13

29) verslagenen

Te weten, Isra‰lieten, die in den strijd, welken David tegen de Edomieten gehad had, omgekomen waren, of met welken David, na zijn victorie over de Edomieten, hun land bezet had, om het onder zijn gehoorzaamheid te behouden, doch die na zijn vertrek van de inwoners waren verslagen geweest.

2 Kings 8:21

34) Zair,

Hebreeuws, Tsair. De naam ener stad of plaats in Idumea gelegen.

2 Chronicles 20:2

3) der zee,

Versta, de Zoutzee of Dode zee, welke was de oostpale des Joodsen lands, Joz. 15:5. Zie van deze zee Gen. 14:3.

Jos 15.5 Ge 14.3

4) Hazezon-thamar,

Zie #Gen. 14:7.

Ge 14.7

2 Chronicles 20:10

18) die van het gebergte Seir,

Hebreeuws, de berg, of, het gebergte Se‹rs; dat is, de inwoners van dat gebergte, welke waren de Edomieten; Deut. 2:5.

De 2.5

19) te trekken,

Te weten, als vijanden, om het volk te beschadigen, of het land in te nemen; doch als vrienden hadden zij wel mogen trekken, indien de Edomieten hun dat niet geweigerd hadden; Num. 20:17,20,21; Deut. 2:4,8,18.

Nu 20.17,20,21 De 2.4,8,18
Copyright information for DutKant