Deuteronomy 21:19

24) zullen zijn vader en zijn moeder

Anders, zullen [mogen].

25) zijner stad,

Waar de zoon woont.

26) poorte zijner plaats.

Zie Gen. 22:17.

Ge 22.17

Deuteronomy 22:15

27) maagdom dezer jonge vrouw.

Dat is, de merktekenen van haar maagdom, en alzo in het volgende. Zie nadere verklaring van dit, Deut. 22:17.

De 22.17

Judges 5:8

15) hij

Namelijk, Isra‰l.

16) nieuwe goden,

De afgoden der heidenen; zo strafte God hen telkens met overlast van krijg en oorlog.

17) schild gezien,

Zij waren zo moedeloos en verslagen dat men geen tegenweer zag.

Psalms 147:13

19) Hij maakt de

Dat is, Hij beschut en beschermt de stad, in welke gij woont, en Hij bewaart haar voor alle geweld en aanslagen des vijands. Dit was een teken van Gods gunst en liefde tot zijn volk Isra‰l, als ook een teken van Zions vastigheid en sterkte. Zie het tegendeel hiervan Ps. 107:16; Jes. 45:2; Jer. 51:30; Klaagl. 2:9; Amos 1:5.

Ps 107.16 Isa 45.2 Jer 51.30 La 2.9 Am 1.5

Isaiah 22:7

26) uw

O gij dal des gezichts.

27) uitgelezen

Hebreeuws, de keur uwer dalen, dat is, uw allerbeste en vruchtbaarste lage landen. In het Hebreeuws staat dit en enige volgende verzen in den verleden tijd, naar de wijze der profeten.

28) gewisselijk

Hebreeuws, zettende hebben zij gezet.

29) ter poorten

Door de poorten moet men verstaan de vaste steden.

Amos 5:12

33) zij benauwen den rechtvaardige,

Of, gij benauwt, enz.

34) zoengeld,

Of, losgeld, rantsoen, om den schuldigen en strafwaardige vrij te laten, tegen Gods wet, Num. 35:31. Of, zij nemen het van den onschuldige, die het hun moet geven zo hij hun geweld ontgaan wil.

Nu 35.31

35) verstoten de nooddruftigen

Te weten, van zijn recht, of wijzen hem af, doen hem ter zijde afgaan, van zijn recht, dat buigende en verkerende.

36) poort.

Gelijk in Amos 5:10.

Am 5.10

Amos 5:15

43) misschien zal de HEERE,

Verg. Joel 2:14, met de aantekening.

Joe 2.14

44) Jozefs overblijfsel

Gelijk Amos 5:6.

Am 5.6

Zechariah 8:16

32) in uw poorten.

Dat is, in uw openbare samenkomsten en gerechtsbanken, die men eertijds in de stadspoorten placht te houden; zie Gen. 34:20; Deut. 22:15.

Ge 34.20 De 22.15
Copyright information for DutKant