Deuteronomy 26:14

9) in mijn leed,

Dat is, in mijn tegenspoed, ofschoon het mij niet welging, heb ik evenwel de tienden voor mij niet aangetast. Of, in mijn rouw, waardoor het onrein zou zijn geworden; waarop de volgende woorden mede zien.

10) tot iets onreins,

Dat is, tot enig onrein gebruik, of in onreinheid; dat is, zodat ik daardoor zou verontreinigd zijn.

11) tot een dode;

Tot enigen leedmaaltijd of begrafenis der doden, waarin men zulks met enigen schijn van heiligheid zou mogen zoeken te excuseren en nochtans verontreinigd worden.

Isaiah 58:7

25) mededeelt,

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk in twee stukken delen, als wanneer iemand een brood midden doorsneed, en gaf zijnen nooddruftigen broeder de ene helft.

26) verdrevenen

De zin is: Die als rebellen uit hun vaderland ten onrechte verdreven zijn. Anders: de ellendigen, bedrukten; te weten door de geweldige heerschappij der groten.

27) een naakte ziet,

Dat is, een kwalijk geklede; zie Job 22:6.

Job 22.6

28) dekt,

Te weten met klederen.

29) voor uw vlees

Voor uwen naasten, die enerlei vlees en bloed heeft gelijk gij. Zie de aantekening Neh. 5:5.

Ne 5.5

30) niet verbergt?

Versta hierbij: maar dat gij door de armoede en ellende uwer broeders u tot barmhartigheid laat bewegen.

Lamentations 4:4

11) van dorst;

Omdat zijner moeder borsten droog en zonder melk zijn.

12) brood,

Dat is, spijs, gelijk boven Klaagl. 1:11.

La 1.11

13) mededeelt.

Zie Jes. 58:7, van de betekenis van het Hebreeuwse woord. Hier is de zin: Niemand deelt den kinderen brood mede, doordien zij het zelf niet hebben, en derhalve moeten de kleine kinderen van honger en van dorst vergaan.

Isa 58.7

Ezekiel 24:17

44) Houd stil van kermen,

Dat is, kerm niet, maar zwijg stil.

45) dodenrouw maken,

Dat is, geen rouwtekens tonen, gelijk men over verstorven vrienden te dien tijde placht te doen.

46) hoed op u,

Of, huif, muts, zet op uw hoofd [gelijk onder Ezech. 24:23]. Het Hebreeuwse woord heeft den naam van versieren. Integendeel plegen de rouwdragenden met het blote hoofd te gaan, en as of stof daarop te spreiden; Lev. 10:6, en Lev. 21:10; 1 Sam. 4:12; 2 Sam. 15:32; Jes. 61:3; Klaagl. 2:10.

Eze 24.23 Le 10.6 21.10 1Sa 4.12 2Sa 15.32 Isa 61.3 La 2.10

47) schoenen aan uw voeten;

Daar de rouwenden ongeschoeid of barvoets plachten te gaan; 2 Sam. 15:30.

2Sa 15.30

48) lip

Of knevelbaard niet verhullen, bewimpelen, gelijk die plachten te doen, die in rouw waren over een groot ongeval; zie Lev. 13:45; Micha 3:7. Sommigen verstaan niet alleen de bovenste lip, maar voorts den mond en de kin, met de ganse plaats van den baard.

Le 13.45 Mic 3.7

49) brood niet eten.

Versta, leedspijs, leed- of rouwmaal eten met de vrienden en naburen; zie Jer. 16:7.

Jer 16.7

Ezekiel 24:22

56) gedaan heb;

Gij zult alsdan geen rouwteken kunnen tonen, vanwege den vloek Gods, en uwe verbaasdheid over de verschrikkelijke algemene ellenden en verwoestingen, die tempel, stad, land en het ganse volk zullen overkomen. Vergelijk hiermede zonderling Jer. 16:5,6,7,8, met de aantekening aldaar.

Jer 16.5,6,7,8
Copyright information for DutKant