Deuteronomy 32:2

3) druipe als een regen,

Of, zal druipen; dat is, ik zal een leer voorstellen, die zo dienstig en heilzaam zal zijn voor de mensen als de dauw en regen is voor het kruid. Vergelijk Ezech. 21:2; Amos 7:16; Micha 2:6, enz.

Eze 21.2 Am 7.16 Mic 2.6

4) druppelen op het kruid.

Of, een dichte regen.

Isaiah 30:10-11

31) tot de zieners:

Dat is, tot de profeten. Zie 1 Sam. 9:9.

1Sa 9.9

32) Ziet niet;

Dat is, profeteert niet, alsof zij zeiden: Ofschoon u God iets openbaart, zo verkondigt het niet, maar verzwijgt het, alsof gij het niet gezien noch gehoord hadt.

33) de schouwers:

Of, bezichtigers, dat is profeten.

34) spreekt

Alsof zij zeiden: Maar predikt ons wat lieflijk en aangenaam is.

35) bedriegerijen.

Of, bespottingen.

36) van den weg,

Dat is, van uw ambt en beroeping.

37) laat den Heilige

Dat is, spreekt ons niet meer van het woord en de bedreigingen des Heeren.

Jeremiah 11:21

59) Anathoth,

Zie boven Jer. 1:1.

Jer 1.1

60) ziel zoeken,

Naar uw leven staan; zie Exod. 4:19; 2 Sam. 4:8.

Ex 4.19 2Sa 4.8

Amos 2:12

30) wijn te drinken gegeven,

Tegen Gods uitgedrukt bevel, Num. 6:3, om hem te tergen en met alle godzaligheid te spotten.

Nu 6.3

31) den profeten geboden

Hebr. aan, over, of tegen de profeten geboden; dat is, hun verboden. Alzo wordt het woord gebeiden somtijds gebruikt; zie Gen. 2:16; Lev. 4:2; Deut. 2:37, en Deut. 4:23, met de aantekening.

Ge 2.16 Le 4.2 De 2.37 4.23

32) Gij zult niet profeteren.

Verg. Jes. 30:10; Jer. 11:21; Amos 7:13.

Isa 30.10 Jer 11.21 Am 7.13

Amos 7:12-13

33) ziener!

Zie 1 Sam. 9:9.

1Sa 9.9

34) vlied

Hebr. vlied u, of voor u; het woordje u, of voor u, wordt gehouden als overtollig en dienende tot sieraad der spraak, anderzins moest met het hier nemen, voor u; dat is, tot uw best, om in geen lijden te komen. Verg. Gen. 12:1; Jer. 5:5; Micha 1:11, met de aantekening.

Ge 12.1 Jer 5.5 Mic 1.11

35) Juda,

Waar Thekoa was gelegen, het vaderland van den profeet, zie Amos 1:1.

Am 1.1

36) eet aldaar brood,

Dat is, geneer, onderhoud u aldaar. Zie Gen. 3:19.

Ge 3.19
37) voortaan

Hebr. niets toedoen, of voortvaren meer te profeteren.

38) niet meer profeteren;

Verg. Amos 2:12.

Am 2.12

39) heiligdom,

Dat is, de plaats, die de koning voor zijn heiligdom houdt, daar hij zijn plechtigen godsdienst bij het gouden kalf verricht, waartegen men hier geen profeteren mag lijden. Sommigen verstaan hierdoor den koning Melech, of Molech, den groten afgod en koning van Isra‰l; zie Amos 5:26.

Am 5.26

40) huis des koninkrijks.

Dit kan men verstaan van een koninklijk hof, dat de koning ongetwijfeld te Bethel mede gehad heeft, als hij daar woonde, om zijn afgoderij te plegen: of van de plaats waar het opperste recht en de koniklijke rijksraad geweest zijn; of men kan het alzo verstaan, dat gans Isra‰l hier in den afgodischen tempel [huis voor tempel] gewoon was te komen, enz.; zulks dat het, naar zijnen zin, voor Amos niet alleen niet veilig, maar ook zulke profetie‰n aldaar gans onlijdelijk waren.

Amos 7:16

46) druppen tegen het huis van Izak.

Zie Deut. 32:2; Ezech. 21:2, met de aantekening.

De 32.2 Eze 21.2
Copyright information for DutKant