Deuteronomy 32:22
44) vuur is aangestoken in Mijn toorn, Dat is, gruwelijke plagen van verwoesting, krijg, honger, pestilentie, enz., gelijk volgt. Vergelijk boven, Deut. 4:24. Zie Job 22:20. De 4.24 Job 22.20 45) tot in de onderste hel, Hebreeuws, tot de hel van het onderste, of, der benedenheid toe; dat is, tot in de plaats der graven, diep in de aarde, die alzo zal worden verwoest en verdorven, dat zij in lang geen vruchten zal voortbrengen. Zie wijders van het Hebreeuwse woord Scheol Gen. 37:35. Ge 37.35 46) in vlam zetten. Hebreeuws, vlammen.Job 22:20
35) stand Dat is, het leven en welvaren dergenen die vroom waren en God vreesden, onder wie Elifaz zich mede rekent, omdat hij zich hield een van hun navolgers en metgezellen in de godvruchtigheid. 36) vuur Versta, het vuur der goddelijke gramschap en wraak. Alzo Deut. 32:22; Ps. 18:9; Jes. 26:11, en Jes. 66:16; Ezech. 22:31, of de tegenheid, die uit Gods gramschap komt, boven, Job 15:34. Sommigen verstaan het voornamelijk van de uitroeiing van Sodom en Gomorra. De 32.22 Ps 18.8 Isa 26.11 66.16 Eze 22.31 Job 15.34 37) overblijfsel Anders, hun uitnemendheid.Jeremiah 17:4
13) aflaten Dat is, den landbouw van Kanan moeten onderlaten het land zal zijn sabbat of rust hebben. Vergelijk Exod. 23:10,11, en Lev. 26:33,34,35. Ex 23.10,11 Le 26.33,34,35 14) om u zelven Dat is, door uw eigen schuld. 15) erfenis, Te weten, dit land Kanan. 16) gijlieden Gij hebt mijn zwaren toorn, en daardoor deze plaag veroorzaakt. Vergelijk boven Jer. 15:14. Jer 15.14 17) eeuwigheid Ten aanzien der onboetvaardigen, die het vuur van mijn toorn zullen gevoelen in alle eeuwigheid; anders, een langen tijd, te weten zeventig jaren, gelijk het woord eeuwigheid somtijds genomen wordt; zie Gen. 13:15; Deut. 15:17, enz. Ge 13.15 De 15.17Jeremiah 43:12
15) vuur aansteken Dat is, verwoesting, verstoring aanrichten; vergelijk boven Jer. 15:14. Jer 15.14 16) huizen der goden van Egypte, Dat is, afgodische tempels. 17) verbranden, Nebukadnezar zal de afgoden der Egyptenaars en hunne huizen of tempels verbranden, en de Egyptenaars gevankelijk wegvoeren. 18) Egypteland aantrekken, Dat is, den rijkdom en roof van Egypte tot zijn gerief en voordeel tot en met zich nemen, zo licht, zoetjes en gemakkelijk als een herder zijn herdersrok aantrekt, om zich daarmede te bedekken en te bewinden tegen de koude; hij zal geladen bedekt en als rondom bewonden zijn met den roof.
Copyright information for
DutKant