Deuteronomy 33

1) zegen,

Zie Gen. 27.

2) man Gods,

Dat is, de profeet, sprekende door ingeven des Heiligen Geestes, 2 Petr. 1:21. Zie wijders van dezen titel Richt. 13:6.

2Pe 1.21 Jud 13.6
3) De HEERE is van Sinai gekomen,

Mozes schijnt hier Gods openbaringen, in zijn tijd aan Isra‰l gedaan, te vergelijken bij den gang der zon, die hiervoor breekt allengskens, en bij trappen rijst en meerder licht geeft, totdat zij ten laatste het klare middaglicht voortbrengt. Alzo heeft de Heere eerst zijn wet gegeven op den berg Sina‹, Exod. 19, Exod. 20. Daarna heeft Hij water uit de rots gegeven en aan het gebergte Se‹r, of der Edomieten, de metalen slang, zijnde, benevens het man, voorbeelden van Christus, doen oprichten, Num. 20:21; Joh. 3:14; 1 Cor. 10:4. Ten laatste heeft Hij door Mozes in der Moabieten land zijn wet zeer heerlijk verklaard, dat profetische lied en dezen zegen voor zijn volk geopenbaard, gelijk in dit ganse boek te zien is. Vergelijk Hab. 3:3,4, enz.

Nu 20.21 Joh 3.14 1Co 10.4 Hab 3.3,4

4) Paran,

Van Se‹r en Paran zie men Gen. 14:6, en boven Deut. 1:1.

Ge 14.6 De 1.1

5) heiligen;

Hebreeuws, der heiligheid. Versta, de millioenen der heilige engelen, welker hoofd de Zoon van God is. Zie Hand. 7:53; Gal. 3:19, en vergelijk Ps. 68:18; Dan. 7:10, enz.

Ac 7.53 Ga 3.19 Ps 68.17 Da 7.10

6) vurige wet

Hebreeuws, vuur der wet. Versta, dat grote vuur, uit welks midden de wet tot het volk uitgesproken werd. Zie boven, Deut. 4:11,12,33,36, en Deut. 5:22,23,24,25,26, en Exod. 19:16,18. Anders, hadden zij; te weten, de heilige engelen, een vuur der wet.

De 4.11,12,33,36 5.22,23,24,25,26 Ex 19.16,18

7) hen.

De Isra‰lieten.

8) volken!

Versta, de stammen Isra‰ls, gelijk Richt. 5:14, en onder, Deut. 33:19, enz.

Jud 5.14 De 33.19

9) in Uw hand;

Dat is, Gij aanschouwt, bezorgt en bewaart hen. Mozes spreekt hier God aan.

10) zij zullen in het midden

Anders, laat hen, enz., te weten, als discipelen aan de voeten van hun meester. Zie 2 Kon. 2:3, en 2 Kon. 4:38; Hand. 22:3.

2Ki 2.3 4.38 Ac 22.3

11) ontvangen van Uw woorden.

Hetgeen hem tot onderwijs en zaligheid moge strekken.

12) erfenis

Die Gods volk zo lief en dierbaar moet zijn, als een mens zijn erfdeel is.

13) Jakobs gemeente;

De gemeente, die van Jakob afkomstig is.

14) Koning

Wetten gevende, en het volk regerende als een koning. Ook wordt het woord koning voor een vorst of prins genomen, Jer. 19:3, en Jer. 46:25. Zie de aantekeningen aldaar.

Jer 19.3 46.25

15) Jeschurun,

Zie boven, Deut. 32:15.

De 32.15
16) [van] getal zijn!

Of, dat zij [niet] weinig van getal zijn; dat is, groot van getal. Anders, hoewel zijn lieden weinig van getal zijn.

17) dit is van Juda,

Dat is, dit is de zegen van Juda; waaronder Simeon mede begrepen is, als hebbende zijn land onder Juda verspreid, en met hem ten oorlog uittrekkende. Zie Joz. 19:1; Richt. 1:3; 1 Kron. 4:24.

Jos 19.1 Jud 1.3 1Ch 4.24

18) hij zeide:

Namelijk Mozes, en zo in het volgende.

19) Hoor, HEERE!

Als zij u bidden om victorie.

20) breng hem weder

Maak dat hij overwinne en behouden weder tot de zijnen kome.

21) zijn handen

Geef hem genoegzame kracht om tegen zijn vijanden te bestaan.

22) tegen zijn vijanden!

Hebreeuws, van; dat is, die hem bijsta en redde van zijn vijanden.

23) Uw Thummim en Uw Urim

Mozes spreekt hier, gelijk ook in de volgende verzen, God aan. Van urim en thummim, zie Exod. 28:30.

Ex 28.30

24) gunstgenoot;

Te weten, den hogepriester, die een man Gods en in Gods gunst was. Anders, uw welbeminde, uw weldadige, goedgunstige, goedertierene.

25) verzocht hebt in Massa,

Zie de historie Num. 20.

26) Die tot zijn vader en tot zijn moeder zeide:

Namelijk, Levi.

27) zie hem niet;

Dat is, ik verschoon hen of spaar hen niet, wanneer God mij zulks gebiedt. Dit ziet op de historie Exod. 32:26, enz.

Ex 32.26

28) achtte;

Hebreeuws, kende.

29) zij zullen reukwerk

Te weten de Levietische priesters; Exod. 40:27.

Ex 40.27

30) neus leggen,

Menselijk van God gesproken; dat is, voor U, Gij, die op een bijzondere wijze tegenwoordig zijt bij de ark des verbonds, die in het allerheiligste was, achter welks voorhangsel het reukaltaar stond.

31) verteerd zal worden,

Met vuur, als brandoffers en enige andere offers.

32) altaar.

Des brandoffers.

33) vermogen,

Of, zijn heir; dat is, heiren; alzo de Levieten in hun orden tot verscheidene diensten onderscheiden waren. Zie Num. 4.

34) versla de lenden dergenen,

Of, verwond, doorsteek; dat is, verbreek hun kracht. Vergelijk Ps. 18:39.

Ps 18.38

35) dat zij niet weder opstaan!

Anders, zo haast als zij opstaan.

36) beminde des HEEREN,

Dit ziet op de tedere liefde van Jakob tot Benjamin, tot welke Jakob zonder twijfel van God gedreven was. Zie daarvan Gen. 42:36,38, en Gen. 43:6,14, en Gen. 44:20,22,29, enz.

Ge 42.36,38 43.6,14 44.20,22,29

37) bij Hem wonen.

Bij den HEERE, gelijk Benjamin eertijds bij zijn vader Jakob.

38) overdekken,

Of, beschutten.

39) tussen Zijn schouders

Tussen Benjamins schouders zal de HEERE wonen; dat is, in Jeruzalem, de hoofdstad zijner bezitting. Alzo wordt Jeruzalem vergeleken bij het hoofd, staande tussen de schouders, en Benjamins land bij het lichaam.

40) uitnemendste des hemels,

Versta, de uitnemendste vruchte, die door den regen der lucht voortgekomen en wassen. Zie Gen. 49:25.

Ge 49.25

41) diepte,

Dat is, de diepe wateren. Zie Gen. 49:25.

Ge 49.25
42) uitnemendste inkomsten der zon,

Hebreeuws, van het uitnemendste der inkomsten van de zon; en zo in het volgende; dat is, de schoonste vruchten, die door de warmte der zon voortkomen en rijpen.

43) maan;

Die de maan in verscheiden maanden is voortzettende of voortstotende, doordien zij het aardrijk bevochtigt.

44) voornaamste

Hebreeuws, van het hoofd; dat is, het principaalste, voornaamste; Exod. 30:23. Versta, de schone gezonde kruiden, boomvruchten, wijnstokken, de schone olijf- en vijgebomen, die zeer lieflijk op de bergen en heuvelen voortkomen.

Ex 30.23

45) oude bergen,

Hebreeuws, bergen der oudheid, en alzo, heuvelen der eeuwigheid; dat is, die van het begin der wereld geweest zijn. Zie Gen. 49:26.

Ge 49.26
46) en [van] de goedgunstigheid

Of, en [dit door] de goedgunstigheid Gods; zijnde de fontein van dezen zegen.

47) Die in het braambos woonde,

Die Mozes in het bos verscheen, Exod. 3:2.

Ex 3.2

48) Jozef,

Dat is, Jozefs nakomelingen.

49) afgezonderden van zijn broederen!

Zie Gen. 48:22, en Gen. 49:26.

Ge 48.22 49.26
50) eerstgeborenen zijns osses,

Dat is, hij is schoon, sterk en wakker, als de eerstgeborene van een zijner ossen.

51) eenhoorns;

Zie Num. 23:22,en Num. 24:8. De gelijkenis van hoornen wordt dikwijls in de Schrift gebruikt om te betekenen: macht, sterkte en bescherming, heerlijkheid, eer, waardigheid, hoogmoed, verhoging; idem, vastigheid en duurzaamheid van een ding. Zie 1 Sam. 2:1; 2 Sam. 22:3; Job 16:15; Ps. 22:22, en Ps. 75:5,6,11, en Ps. 89:18,25, en Ps. 92:11, en Ps. 112:9, en Ps. 132:17, en Ps. 148:14; Jer. 48:25; Klaagl. 2:3,17; Ezech. 29:21, en Ezech. 34:21; Micha 4:13; Luk. 1:69, enz.

Nu 23.22 24.8 1Sa 2.1 2Sa 22.3 Job 16.15 Ps 22.21 75.4,5,10 Ps 89.17,24 92.10 112.9 132.17 148.14 Jer 48.25 La 2.3,17 Eze 29.21 34.21 Mic 4.13 Lu 1.69

52) des lands.

Of, der aarde.

53) Dezen nu zijn de tien duizenden

Dat is, deze hoornen van Jozef beduiden, enz.

54) Efraim,

Efra‹m wordt groter gerekend, omdat het recht der eerstgeboorte op hem was overgebracht door Jakob. Zie Gen. 48:14,17,18,19.

Ge 48.14,17,18,19
55) uittocht,

Dat is, vanwege uw zeevaart en handel, waardoor gij rijkdom bekomen zult. Zie Gen. 49:13; Joz. 19:11; Matth. 4:15.

Ge 49.13 Jos 19.11 Mt 4.15

56) hutten.

Dat is, over uw veehandel, waartoe de hutten dienden. Zie Gen. 4:20, en vergelijk Gen. 49:14,15.

Ge 4.20 49.14,15
57) Zij zullen de volken

Dat is, zij zullen, door Gods zegen verwekt zijnde, ijveren om de andere stammen met hun exempel, als ver vandaan wonende, te nodigen en op te wekken om mede naar den berg Zion te gaan, tot den godsdienst. Sommigen verstaan ook dat zij door middel der zeevaart de heidenen zouden nodigen tot de ware religie.

58) der gerechtigheid offeren;

Dat is, wettelijke offeranden, of, dankoffers, die zij naar recht schuldig zijn.

59) overvloed der zeeen zuigen,

Dat is, die waren en rijkdommen, welke over zee gebracht worden.

60) bedekte verborgen dingen

Versta, allerlei kostelijkheden, als: goud, edelgesteente, enz., die men pleegt op te sluiten en te verbergen; deze worden [gelijk men zegt] over zee en land gevoerd.

61) zands.

Dat is, der zee, wier oevers en grond vol zand zijn; of, de kostelijkheden, die gemeenlijk op den grond in de zee zeer overvloedig, door schipbreuken verborgen zijn, en somtijds aan den oever worden uitgeworpen, of anderszins gevist en opgehaald.

62) Gezegend zij,

Dat is, geloofd, geprezen; zie Gen. 14:20.

Ge 14.20

63) die aan Gad ruimte maakt!

Namelijk God, die den Gadieten, toen zij mede van de Ammonieten benauwd waren, ruimte gaf door Jeftha den Gileadiet. Zie Richt. 11, en vergelijk Gen. 49:19; Ps. 4:2, enz.

Ge 49.19 Ps 4.1

64) oude leeuw,

Moedig en onversaagd uit zijn leger, als een leeuw, hervoor tredende, om zijn vijanden onder te brengen. Zie de vervulling 1 Kron. 5:19,20,21,22. en verscheurt den arm, ja ook den schedel.

1Ch 5.19,20,21,22
65) hij heeft zich van het eerste voorzien,

Hij zag in het begin een bekwame woonplaats voor zich uit, of, van het eerste; dat is, van de eerste plaats die hem voorkwam, te weten Gilead, Num. 32:1, enz., welke ook van den wetgever Mozes hun toegestaan is, Num. 32:33, enz. En aldaar lieten de Gadieten, volgens hun aanbod en Mozes' toestemming hun vrouwen, kinderen en vee onder Gods beschutting in zekere vaste steden, gaande gewapend vooraan met de andere Isra‰lieten, om Gods oordeel tegen de Kana„nieten uit te voeren. Zie Num. 32:16,17, enz., en boven Deut. 3:16,18,19,20.

Nu 32.1,33,16,17 De 3.16,18,19,20
66) leeuw;

Wakker en hartig tegen de vijanden.

67) Bazan voortspringen.

Hieruit wordt afgenomen dat daar vele en sterke leeuwen geweest zijn. Vergelijk Richt. 14:5. Van Basan zie boven, Deut. 2:14.

Jud 14.5 De 2.14
68) goedgunstigheid,

Van gaven, die uit de gunst en den zegen des Heeren voortkomen.

69) westen en het zuiden.

Hebreeuws, de zee; omdat de Middellandse zee ten westen van Kana„n gelegen was. Zie Gen. 12:8.

Ge 12.8
70) met zonen;

Anders, boven de [andere] zonen; dat is, zijn broeders; of, gezegend, dat is, gedankt en geroemd van [de andere] zonen wanneer die van de vruchtbaarheid zijns lands genieten zullen.

71) dope zijn voet in olie.

Vergelijk Gen. 49:20; Job 29:6.

Ge 49.20 Job 29.6
72) Ijzer en koper

Hebreeuws, ijzer en koper [zij] uw schoen. De zin is: in uw aardrijk, onder uw voeten, zal ijzer en koper zijn; vergelijk boven, Deut. 8:9. Anders, uw grendel zal ijzer en koper zijn; dat is, uw land zal als met ijzeren en koperen grendels gesloten en bewaard zijn.

De 8.9

73) [onder] uw schoen zijn;

Anders, uw besluiting zijn. Verstaande het gebergte waarin deze metalen zouden gevonden worden.

74) sterkte gelijk uw dagen!

Anders, vermaardheid. De zin is: zolang gij een volk zult zijn, zult gij sterk, machtig, of vermaard vanwege uw sterkte of vermogen zijn, uw ouderdom zal zijn als uw jeugd.

75) Niemand is er gelijk God,

Of, er is niemand gelijk de God van Jeschurun. Zie van Jeschurun boven, Deut. 32:15.

De 32.15

76) op den hemel vaart tot uw hulp,

Dat is, op de lucht, vanwaar Hij zijn volk hulp toeschikt tegen hun vijanden, die Hij vandaar met schrikkelijk onweder van hagel, bliksem en donder slaat en verderft. Zie een heerlijke verklaring Ps. 18:7-20.

Ps 18.6-19

77) met Zijn hoogheid

Dat is, met zijn ogen en heerlijke werkingen.

78) bovenste wolken.

Of, dunste, die in het opperste deel der lucht voortgebracht worden.

79) De eeuwige God

Het Hebreeuwse woord, van schepselen gebruikt, betekent dat Hij in voortijden, vanouds, of van het begin der wereld geweest is, gelijk boven, Deut. 33:15, maar van God gebruikt, betekent het ook eeuwigheid, of, die v¢¢r alle tijden geweest is. Hebreeuws, God der eeuwigheid.

De 33.15

80) een woning,

Dat is, als een verheven plaats, waarin gij stil en zeker moogt leven.

81) eeuwige armen;

Hebreeuws, armen der eeuwigheid; dat is, de eeuwige almachtigheid Gods zal hen beneden op aarde helpen en beschutten.

82) Jakobs oog zal zijn

Dat is, Jakobs nakomelingen zullen in vrede wonen, met hun ogen de vruchtbaarheid van hun land mogen aanschouwen en daarin hun lust scheppen. Anders, Jakobs fontein; dat is, een voortdurende oorsprong en vloed van allen zegen zij onder het volk Isra‰ls, dat uit Jakob gesproten is, enz.

83) het Schild uwer hulp,

Of, uw schild der hulp; dat is, uw helpend schild; gelijk Ps. 2:6 de berg mijner heiligheid; dat is, mijn heilige berg.

Ps 2.6

84) Zwaard is uwer hoogheid;

Die voor u vecht om u te verhogen.

85) geveinsdelijk aan u onderwerpen,

Zullen gedwongen worden zich u te onderwerpen, alhoewel zij het van harte niet zullen menen. Zie 2 Sam. 22:45; Ps. 18:45, en vergelijk Ps. 66:3, en Ps. 81:16.

2Sa 22.45 Ps 18.44 66.3 81.15

86) hun hoogten treden!

Zie boven, Deut. 32:13.

De 32.13
Copyright information for DutKant