Exodus 32:2

4) Rukt af de gouden oorsierselen,

Het is gelooflijk, dat A„ron gemeend heeft dat de Isra‰lieten liever het gouden kalf zouden ontberen, dan hem hun kostbare juwelen over te leveren; maar hij is in deze zijn mening bedrogen.

Judges 2:2

Judges 4:1

48) was Samgar,

Te weten, richter, verlosser.

49) ossenstok;

Het Hebreeuwse woord komt van leren, en betekent zulk een stok, knods of roede, waaraan een of meer prikkels zijn, dienende om de ossen in het ploegen te leren voortgaan. Hiermede wordt te kennen gegeven de slechtheid en geringheid der middelen, die nochtans van den Heere alzo zijn gezegend, dat veel welgewapend volk daartegen niet heeft kunnen bestaan, gelijk David Goliath met zijn slinger neervelde. Vergelijk 1 Cor. 1:28, en zie boven, Richt. 3:15, en onder, Richt. 15:15, enz.

1Co 1.28 Jud 3.15 15.15

Judges 6:1

1) Midianieten,

Hebreeuws, van Midian, en alzo in deze ganse historie. Zie van deze Num. 25:17,18, en Num. 31:2, enz.

Nu 25.17,18 31.2

Judges 8:27

40) efod,

Zie Exod. 28:4.

Ex 28.4

41) stelde dien in zijn stad,

Te weten, op een hogen stok, stang of iets dergelijks, tot een gedenkteken dezer victorie, maar het werd na zijn dood [gelijk sommigen uit Richt. 8:33, afnemen] grotelijks misbruikt.

Jud 8.33

42) hoereerde aldaar denzelven na;

Bedrijvende met dien efod geestelijke hoererij; dat is, afgoderij en superstitie. Zie Lev. 17:7, en Lev. 20:5, gelijk zij gedaan hebben met de koperen slang door Mozes opgericht; 2 Kon. 18:4.

Le 17.7 20.5 2Ki 18.4

43) valstrik.

Vergelijk Exod. 23:33, en Exod. 34:12; Deut. 7:16. De zin is dat het Gideon [als hebbende onbedachtelijk het volk, tot afgoderij zeer genegen zijnde, de gelegenheid gegeven] tot zonde is gerekend, en zijn huis ten verderve gestrekt heeft. Zie Richt. 9.

Ex 23.33 34.12 De 7.16

Judges 10:6

9) voeren de kinderen Isra‰ls voort

Telkens van kwaad tot erger voortgaande, gelijk blijkt uit het volgende.

10) Astharoth,

Zie boven, Richt. 2:13.

Jud 2.13

Judges 13:1

26) Amalekiet.

Het eigen land der Amalekieten was gelegen buiten de grenzen van Kana„n, in het zuidoosten, tegenover Egypte, bij de Schelfzee, aan de woestijn Havila. Zie 1 Sam. 15:7, en vergelijk Exod. 17:8. Maar uit deze plaats schijnt het dat een gedeelte in Efra‹m eertijds ook gewoond, of immers gezocht heeft te nestelen.

1Sa 15.7 Ex 17.8

Judges 18:30

57) beeld op;

Zie boven, Richt. 18:14,17, en Richt. 17:3.

Jud 18.14,17 17.3

58) Jonathan,

Van wien boven, Richt. 17:7, enz.

Jud 17.7

59) land gevankelijk is weggevoerd.

Dat is, de inwoners des lands; hetwelk [gelijk uit Richt. 18:31 wordt afgenomen] geschied is ten tijde toen de Filistijnen Isra‰l sloegen met een zeer grote nederlaag en de ark des Heeren wegvoerden, 1 Sam. 4:2,10,11,17. Al zulke grote nederlagen plegen vergezelschapt te zijn met wegvoering van vele gevangenen.

Jud 18.31 1Sa 4.2,10,11,17
Copyright information for DutKant