Ezekiel 11:6-7

18) Gij hebt

Te weten vorsten en regeerders der stad, van wie zie boven Ezech. 11:1.

Eze 11.1

19) uw verslagenen

Dat is, die gij door allerlei soort van ongerechtigheid in de stad verdrukt hebt. Vergelijk boven Ezech. 7:23, en Ezech. 9:9.

Eze 7.23 9.9
20) Uw verslagenen,

Dat de Joden zeiden tot bespotting van de woorden van Jeremia, keert Ezechi‰l tegen hen, alsof hij zeide: Zeker is de stad Jeruzalem de pot, maar het vlees daarin ziedende, zijn degenen, die gij daarin wredelijk verdrukt hebt, om welker oorzaak en al uw goddeloosheden, Gods toorn u en uws gelijken nog gruwelijker verslinden zal.

21) van haar

Te weten de stad Jeruzalem. Anders: zal hij, zal men, doen uitgaan. Versta, den vijand.

22) doen uitgaan.

Namelijk door middel der Chalde‰n, die hen gevankelijk nemen en naar hunne verdiensten straffen zouden. Zie Ezech. 11:8,9,10,11.

Eze 11.8,9,10,11

Ezekiel 24:3-4

6) gebruik een gelijkenis

Hebreeuws alsof men zeide: parabel een parabel. Zie boven Ezech. 17:2.

Eze 17.2

7) pot toe,

Betekenende de belegerde stad Jeruzalem, gelijk Ezech. 24:6. Zie Jer. 1:13, en boven Ezech. 11:3 met de aantekening.

Eze 24.6 Jer 1.13 Eze 11.3
8) zijn

Namelijk van den pot; dat is, al zulke stukken vlees, als in den pot behoren te zijn.

9) stukken te zamen daarin,

Betekenende de inwoners, inzonderheid de rijke, vette, weelderige burgers en groten van Jeruzalem.

10) alle goede stukken,

Hebreeuws, alle, of elk goed, of beste stuk.

11) dij en den schouder,

Of, lenden, heup, achterbout.

12) keur der beenderen.

Dat is, uitgelezenste beenderen, als mergbenen, of bonken.

Copyright information for DutKant