Ezekiel 33

86) heb [ook] Mijn schrik gegeven

Alsof de Heere zeide: Het zal mijn tijd ook eens worden, dat Ik de wereld door mijne oordelen verschrik, dan zal Ik mijn schrikkelijke oordelen over Farao en zijn volk gewisselijk uitvoeren. Anders: als Ik mijnen schrik, enz., dan zal hij, enz.

1) kinderen uws volks,

Zie boven Ezech. 3:11.

Eze 3.11

2) Wanneer Ik

Hebreeuws, een land, wanneer Ik het zwaar over, tegen, of in hetzelve zal brengen.

3) zwaard over enig land breng,

Dat is, oorlog, vijandelijken inval, met den aankleve van dien, door mijn rechtvaardig oordeel toeschik.

4) einden nemen,

Dat is, slechtelijk zoveel als uit, of onder hen, of uit hunne frontieren, uiterste grenzen, waar de wachter gemeenlijk gesteld worden om op alle aankomsten te letten. Zie verscheiden gebruik dezer manier van spreken Gen. 47:2; Richt. 18:2; 1 Kon. 12:31; idem Gen. 19:4; Jes. 56:11, in de aantekening.

Ge 47.2 Jud 18.2 1Ki 12.31 Ge 19.4 Isa 56.11
5) komen over het land,

Hebreeuws, komende.

6) op zijn hoofd.

Dat is, hij is de oorzaak en draagt de schuld van zijn eigen verderf. Vergelijk Lev. 20:9, met de aantekening, en zo in het volgende.

Le 20.9
7) ziel.

Dat is, leven, of persoon, zichzelven. Zie Gen. 12:5, en Gen. 19:17, met de aantekening.

Ge 12.5 19.17
8) ziel uit hen weg;

Dat is, een persoon, of iemand, gelijk boven.

9) die is [wel]

Ik heb hem wel door mijn verborgen regering deze straf rechtvaardig toegeschikt, maar dat zal den trouwelozen wachter niet ontschuldigen.

10) bloed zal Ik

Gelijk boven Ezech. 3:18.

Eze 3.18
11) Ik heb u tot een wachter gesteld

Vergelijk deze plaats met boven Ezech. 3:17, enz. en zie de aantekening aldaar.

Eze 3.17
12) eisen.

Of, zoeken.

13) op ons zijn,

Dat is, wij dragen de straffen van dien; vergelijk boven Ezech. 32:27; zie Lev. 5:1.

Eze 32.27 Le 5.1

14) versmachten,

Volgens Gods dreigementen; vergelijk boven Ezech. 24:23; zie aldaar.

Eze 24.23

15) leven?

Gelijk Gij ons belooft, maar [willen zij zeggen] wij bevinden het tegendeel inderdaad; alzo murmureerden zij over Gods plagen, zonder te letten op hunne bekering, waarop de beloften van het leven gingen.

16) zo Ik lust heb

Een afgebroken rede in het eedzweren gebruikelijk; zie Num. 14:23.

Nu 14.23

17) dood des goddelozen!

Gelijk gij meent en klaagt dat Ik belust ben om u te doden, ofschoon gij u van uwe boosheid bekeerdet, alsof het evenveel bij mij is of gij u bekeert of niet, hoe gij het ook maakt, wel of kwalijk, gij moet er evenzeer aan, gelijk goddelozen murmureerders en huichelaars plegen te spreken; vergelijk boven Ezech. 18:23, met de aantekening.

Eze 18.23

18) Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen,

Dat is de zaak [wil God zeggen] daar schort het u, dat gij al in uwe goddeloosheid blijft, en evenwel tegen mijne plagen murmureert, in plaats dat gij u moest bekeren.

19) waarom zoudt gij sterven, o huis Isra‰ls?

Alsof God zeide: Hoe blijft gij zo dwaas, dat gij uw eigen verderf u op den hals haalt door uwe onbekeerlijkheid? Zo gij zo wilt voortgaan, kan u toch niets anders overkomen dan dat gij in uwe verkeerdheid moet sterven en bederven. Bedenkt dit toch eens terdege, tot uw eigen best.

20) rechtvaardigen

Zie boven Ezech. 3:20, en Ezech. 18:24, met de aantekening.

Eze 3.20 18.24

21) hem niet redden

Den voorzegden genoemden en gehouden rechtvaardige.

22) overtreding;

Of, zijns afvals.

23) vallen,

Dat is, omkomen door mijne straffen, waarvan hier eigenlijk gesproken wordt; zie Gen. 14:10.

Ge 14.10

24) gerechtigheid,

Vermeld Ezech. 33:12.

Eze 33.12
25) zekerlijk leven zal,

Hebreeuws, levende leven; onder voorwaarde van oprechtheid en volharding tot het einde.

26) den dood sterven!

Hebreeuws, stervende sterven; zo gij u niet bekeert.

27) pand weder,

Gelijk boven Ezech. 18:7.

Eze 18.7

28) betaalt hij het geroofde,

Zie Exod. 22:1,4; Lev. 6:2,4; Num. 5:6,7.

Ex 22.1,4 Le 6.2,4 Nu 5.6,7

29) zekerlijk leven,

Hebreeuws, levende leven. Alzo in Ezech. 33:16.

Eze 33.16
30) hem niet gedacht worden;

Zie Ps. 79:8.

Ps 79.8
31) Nog zeggen de kinderen uws volks:

Vergelijk boven Ezech. 18:25, met de aantekening.

Eze 18.25
32) Ik zal ulieden richten,

Dit is een kort en bondig goddelijk besluit van dit gehele dispuut tussen God en zijn onboetvaardig murmurerende volk.

33) onzer gevankelijke wegvoering,

Met Jojachin of Jechonia. Vergelijk boven Ezech. 1:2, en Ezech. 24:1, en onder Ezech. 40:1; Jer. 29:10, met de aantekening.

Eze 1.2 24.1 40.1 Jer 29.10

34) tiende [maand],

In het kerkelijk jaar genoemd Tebeth, passende op onzen December en Januari; nadat Jeruzalem op den negenden van de vierde maand van het vorige jaar door den koning van Babel, in het negentiende jaar zijner regering, was gewonnen, en zijn overste Nebuzaradan op den zevenden van de vijfde maand daar binnen was getogen; 2 Kon. 25:3,8; Jer. 39:2.

2Ki 25.3,8 Jer 39.2

35) tot mij kwam,

Volgens Gods voorzegging, boven Ezech. 24:26.

Eze 24.26

36) stad is geslagen.

Jeruzalem is ingenomen en verwoest, en velen der inwoners zijn omgebracht; alzo 1 Sam. 30:1; 2 Sam. 15:14; 2 Kon. 3:19; 1 Kron. 20:1, en onder Ezech. 40:1; vergelijk Jer. 43:11, en Jer. 46:13, en Jer. 47:1, enz.

1Sa 30.1 2Sa 15.14 2Ki 3.19 1Ch 20.1 Eze 40.1 Jer 43.11 46.13 Jer 47.1
37) hand des HEEREN op mij geweest des avonds,

Zie boven Ezech. 1:3.

Eze 1.3

38) hij des morgens

De voorzegde boodschapper.

39) stom.

Gelijk hem ook van den Heere was voorzegd, boven Ezech. 24:27; vergelijk Ezech. 3:26, met de aantekening.

Eze 24.27 3.26
40) inwoners van die woeste plaatsen

Die overgebleven zijn in het verwoeste Kana„n, nadat Jeruzalem verheerd, het meeste volk weggevoerd en het land verwoest was door de Babyloni‰rs.

41) enig [man],

Alsof zij zeiden: God heeft Abraham dit land niet beloofd om zijnentwil, want hij had zo groot land niet van node, en heeft het ook nooit geheel bewoond, maar om zijne kinderen en nakomelingen, die wij nu zijn. [Vergelijk Jes. 51:2; Joh. 8:33, enz.] En of wij nu wel minder zijn in getal dan tevoren, evenwel zijn wij de rechte erfgenamen en zullen er wil inblijven. Zo vertwijfeld hardnekkig waren deze mensen, niettegenstaande zij Gods straffende hand voor ogen zagen.

Isa 51.2 Joh 8.33
42) Gij eet [vlees]

Of, zoudt gij, enz. of omdat gij bloed eet, en zo in de volgende woorden.

43) bloed,

Tegen de wet; Gen. 9:4; Lev. 7:26, en Lev. 17:10, en Lev. 19:26; Deut. 12:16.

Ge 9.4 Le 7.26 17.10 19.26 De 12.16

44) heft uw ogen op tot uw drekgoden,

Zie boven Ezech. 18:6.

Eze 18.6

45) en zoudt gij het land erfelijk bezitten?

Geenszins, wil God zeggen: Ik heb u het land beloofd met voorwaarde van gehoorzaamheid, maar uwe ongehoorzaamheid is openbaar, gelijk het voorgaande en volgende uitwijst.

46) staat op ulieder zwaard;

Of, hebt gestaan; dat is, vertrouwd op uwe strijdbaarheid, menende u daardoor in het land staande te houden; of gij zijt steeds gereed met uwe zwaarden, als degenen, die hunne naasten geweld willen aandoen; vergelijk de manier van spreken met boven Ezech. 31:14.

Eze 31.14

47) verontreinigt,

Door onkuisheid en overspel.

48) [Zo waarachtig als] Ik leef,

Manier van eedzweren, gelijk boven Ezech. 33:11.

Eze 33.11

49) open veld is,

Hebreeuws, aangezicht des velds.

50) spelonken zijn,

Waar zij zich menen te bergen en te verzekeren; zie Richt. 6:2, met de aantekening.

Jud 6.2
51) verwoesting en een schrik stellen,

Of, tot de uiterste, of tot enkel verwoesting, of ontzetting. Of tot verwoestingen, of ja verwoesting; alzo het Hebreeuwse woord de betekenis heeft van verwoesten, en zich ontzetten, schrikken; alzo onder Ezech. 35:3,7.

Eze 35.3,7

52) bergen Isra‰ls

Isra‰ls bergachtig land.

53) wanden en in de deuren der huizen;

Gelijk naburen, aan de wanden der huizen en in de deuren, met elkander een praatje plegen te houden.

54) pleegt te komen,

Met menigte in de heilige vergaderingen om Gods woord te horen. Hebreeuws, gelijk de inkomst des volks.

55) zitten voor uw aangezicht

Vergelijk boven Ezech. 8:1.

Eze 8.1

56) maken liefkozingen met hun mond,

Dat is, zij vleien u, roemende uwe profetie‰n met huichelachtige gemaakte gebaren, vanwege derzelver sierlijkheid, alsof zij zeiden: Ei, o, hoe schoon, hoe fraai spreekt hij, enz. Anders: zij maken dezelve [woorden] lieflijk met hunnen mond; dat is, zij bekennen met den mond dat uwe woorden lieflijk zijn, maar enz., de zin op een uitkomende.

57) lied der minnen,

Of, boelenlied, dat lieflijk luidt, of vol lieflijkheid is.

58) speelt;

Op instrumenten van muziek, gelijk Ps. 33:3.

Ps 33.3
59) komt (zie, het zal komen!)

Dat gij hun van mijnentwege hebt geprofeteerd.

60) profeet

Een waarachtig profeet van God gezonden.

Copyright information for DutKant