Ezekiel 43

44) heilige en onheilige.

Hebreeuws, heiligheid. Versta, tussen het geestelijke of kerkelijke en wereldlijke of burgerlijke, dat is, tussen het ganse heilig begrijp [zie onder Ezech. 43:12], en de stad met haar toebehoren. Zie onder Ezech. 48:15, gelijk er ook nog onderscheid was tussen het heiligdom en de plaatsen van het volk. Zie boven Ezech. 42:14.

Eze 43.12 48.15 42.14
1) heerlijkheid des Gods van Isra‰l

Die tevoren uit den tempel was verhuisd; zie boven Ezech. 1:28, en Ezech. 10:4,18,19, met de aantekening, en vergelijk Mal. 3:1.

Eze 1.28 10.4,18,19 Mal 3.1

2) stem was als het geruis

Of, geluid, gedruis.

3) vele wateren,

Of, grote; vergelijk boven Ezech. 1:24, waar de majesteit Gods, als een rechter, zich vertoonde, gelijk hier integendeel tot een teken van genade en weldadigheid, als die wederkwam om in zijn huis te wonen, en dat volkomenlijk te herstellen en te zegenen; zie het volgende.

Eze 1.24

4) verlicht van Zijn heerlijkheid.

Hebreeuws, gaf licht, of, blonk; vergelijk Openb. 18:1, en Openb. 21:23, en zie Jes. 60:19,20, enz.; Matth. 4:16; Hand. 13:47; 2 Cor. 3:18, en 2 Cor. 4:6, enz. Enigen verstaan dat het licht gesteld wordt tegen de wolk van het Oude Testament. Zie 1 Kon. 8:10,11,12.

Re 18.1 21.23 Isa 60.19,20 Mt 4.16 Ac 13.47 2Co 3.18 4.6 1Ki 8.10,11,12
5) alzo was de gedaante van het gezicht,

Of, het was als de gedaante van het gezicht.

6) verderven;

Dat is, toen mij God zond om het verderf van Jeruzalem in zijnen naam te verkondigen, waarop het verderf zekerlijk zou volgen. Zie boven Ezech. 9, Ezech. 10, en vergelijk Jer. 1:10. De profeet wil zeggen dat dezelfde God zich hier openbaarde in genade, die zich daar vertoond had in grote verbolgenheid.

Jer 1.10

7) viel op mijn aangezicht.

Zie boven Ezech. 1:28; alzo onder Ezech. 44:4.

Eze 1.28 44.4
8) huis,

Dat is, den tempel.

9) zag.

Hebreeuws, welker aangezicht was van den weg, enz., gelijk hij door de oostpoort uit den vorigen ouden tempel gescheiden was, [zie boven Ezech. 10:19], om daarna in den nieuwen te gaan wonen. Zie 2 Cor. 5:17; Openb. 21:5; idem Hagg. 2:7,8,9; ook kan de Christelijke lezer vergelijken Luk. 1:78,79.

Eze 10.19 2Co 5.17 Re 21.5 Hag 2.6,7,8 Lu 1.78,79
10) Geest nam mij op,

Zie boven Ezech. 2:2, en Ezech. 3:12, en Ezech. 8:3, met de aantekening.

Eze 2.2 3.12 8.3

11) vervuld.

Vergelijk Exod. 40:34,35; 1 Kon. 8:10,11; Jes. 6:1, en Jes. 24:23, en Jes. 35:2, en Jes. 60:1,2, en Jes. 66:18,19; onder Ezech. 44:4; Hab. 2:14; Hagg. 2:8,10; Zach. 2:5; Matth. 17:5; Joh. 1:14, en Joh. 12:41; 1 Cor. 15:28; 2 Thess. 1:10; 2 Petr. 1:16,17,18; Openb. 15:8, en Openb. 21:23, en Openb. 22:5.

Ex 40.34,35 1Ki 8.10,11 Isa 6.1 24.23 35.2 60.1,2 66.18,19 Eze 44.4 Hab 2.14 Hag 2.7,9 Zec 2.5 Mt 17.5 Joh 1.14 12.41 1Co 15.28 2Th 1.10 2Pe 1.16,17,18 Re 15.8 21.23 22.5
12) Een,

Namelijk den HEERE, wiens heerlijkheid den tempel vervulde, in Ezech. 43:5, en die in Ezech. 43:7 tot den profeet spreekt. Vergelijk boven Ezech. 1:28, en Ezech. 2:1.

Eze 43.5,7 1.28 2.1

13) de man was bij mij staande.

Anders, een man. Zie boven Ezech. 40:3.

Eze 40.3
14) Hij zeide tot mij:

De HEERE, die uit het huis met mij sprak, gelijk in Ezech. 43:6 gezegd is.

Eze 43.6

15) plaats der zolen Mijner voeten,

Vergelijk Lev. 26:11,12; Jes. 60:13, en zie Joh. 14:23; 1 Cor. 3:16,17, en 1 Cor. 6:19; Openb. 21:3, en Openb. 22:3, enz.

Le 26.11,12 Isa 60.13 Joh 14.23 1Co 3.16,17 6.19 Re 21.3 22.3

16) eeuwigheid;

Zie Jer. 31:32,33,36, en Jer. 32:40, en Jer. 33:20,21,25,26, enz.

Jer 31.32,33,36 32.40 33.20,21,25,26

17) die van het huis Isra‰ls

Hebreeuws, het huis Isra‰ls zullen, enz., het geheel is: Door de genadige inwoning van mijn Heiligen Geest zal Ik maken dat mijn geestelijk Isra‰l, [dat is, mijne kerk], mij heilig zal dienen en vreemd zijn van alles, wat daartegen strijdt, inzonderheid alle afgoderij, waarvan enige soorten in het volgende worden verhaald, uit de gruwelen, die Gods volk in Kana„n bedreven had. Dit kan men wel enigszins duiden [met sommigen] op den tijd van Ezra en Nehemia na de verlossing uit Babel [hoewel die mannen Gods met veel grove verkeerdheden van het volk steeds hebben moeten strijden, en de Joden naderhand van tijd tot tijd schrikkelijker zijn vervallen, gelijk bij de komst van Christus gebleken is]; maar het ziet alles voornamelijk op den tijd van den Messias en de uitzending van zijnen Geest, en zal volkomenlijk worden vervuld in het andere leven, in het hemels Kana„n, Openb. 21:27, en Openb. 22:3, enz.

Re 21.27 22.3

18) heiligen Naam niet meer verontreinigen,

Hebreeuws, naam mijner heiligheid; alzo in het volgende.

19) hoererij

Dat is, afgoderij, alle bijgeloof, eigenwillige menselijke vonden en inzettingen in den godsdienst. Zie Lev. 17:7, en Lev. 20:5.

Le 17.7 20.5

20) dode lichamen

Dat is, gelijk enigen menen, met de lichamen van enige gestorven koningen, die omtrent den tempel begraven waren. Anderen verstaan de lichamen der mensen, die zij ter ere hunner afgoden geslacht en geofferd hebben, welke afgoden zij, op heidense wijze, hunne koningen plachten te noemen, inzonderheid dien Molech, of Milcom, of Malcam, of Melech, enz. die daarvan den naam had, want Melech betekent koning; zie Lev. 18:21; Jer. 48:7, en Jer. 49:1; Amos 1:15 en Amos 5:26, met de aantekening. Sommigen nemen het van de afgoden zelf, die met recht dode lichamen genoemd worden, omdat zij geen leven hebben, en als een aas voor God stinken; zie Lev. 26:30; Jer. 15:18, met de aantekening.

Le 18.21 Jer 48.7 49.1 Am 1.15 5.26 Le 26.30 Jer 15.18

21) [op] hun hoogten;

Of, [en] hunne hoogten, zulks dat de hoogten [gelijk dikwijls] voor een bijzondere soort van afgoderij genomen worden.

22) hun dorpel stelden aan Mijn dorpel,

Dat is, onbeschaamd in mijn huis invoerden en bedreven allerlei afgoderij, bijgeloof en menselijke inzettingen, willende alzo mij en den duivel samen dienen, tempel aan of in tempel bouwen, als tot mijn spijt. Vergelijk hiermede boven Ezech. 8, en inzonderheid Ezech. 8:7,8,9,10, enz., en wijders 2 Kon. 16:14, en 2 Kon. 21:7, en boven Ezech. 23:39.

Eze 8.7,8,9,10 2Ki 16.14 21.7 Eze 23.39

23) wand tussen Mij en tussen hen was,

Zie boven Ezech. 8:8,9. Anders: en [stelden] een wand tussen mij en tussen hen; dat is, scheidden zich van mij af door hunne gruwelen; zie Jes. 59:2.

Eze 8.8,9 Isa 59.2
24) Nu zullen zij hun hoererij

Ten tijde van den nieuwen tempel, als Ik mijn volk de voorzegde genade zal bewijzen door den Messias.

25) dode lichamen

Gelijk boven Ezech. 43:7.

Eze 43.7
26) dit huis,

Dat is, het gezicht van de gedaante van dit huis, en maak hun bekend het oogmerk en de verklaring van die. Zie boven Ezech. 40:4.

Eze 40.4

27) schaamrood worden

Door betrachting van hunne onwaardigheid [gelijk volgt], en deze mijn grote onverdiende onbegrijpelijke genade, die Ik mijn volk beloof en zo zekerlijk in het toekomende zal bewijzen, als Ik u dit nieuwe gebouw heb vertoond, en zij het model daarvan door u zullen ontvangen, en uit alles klaarlijk kunnen merken dat het niet uw verzinsel, maar mijn werk is.

28) bestek afmeten.

Of, de gestaltenis, hebbende zijn behoorlijke proportie, fatsoen, of vorm, maat, enz. [vergelijk 2 Kron. 24:13], zoals gij het nu gezien hebt.

2Ch 24.13
29) zo maak hun bekend

De verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vrezen, om hun die bekend te maken, Ps. 25:14; maar niet voor de honden en varkens, Matth. 7:6.

Ps 25.14 Mt 7.6

30) schrijf het voor hun ogen,

Dat is, maal of teken het hun af en beschrijf het, opdat zij door ware bekering levende stenen van dit gebouw en mijn geestelijk huis mede mogen zoeken te zijn, enz.; zie Ef. 2:20,21,22, en 1 Petr. 2:4,5.

Eph 2.20,21,22 1Pe 2.4,5
31) hoogte des bergs zal zijn ganse grens,

Hebreeuws, hoofd. Sommigen houden dat God aldus wijst op het Jeruzalem, dat boven is, Gal. 4:26; vergelijk Ps. 15:1; Matth. 5:14; Hebr. 12:22.

Ga 4.26 Ps 15.1 Mt 5.14 Heb 12.22

32) heiligheid der heiligheden zijn;

Dat is, zeer heilig, een zeer heilige plaats, omdat nu de heerlijkheid des Heeren alles geheiligd, of de Vader en de Zoon door den Heiligen Geest aldaar hunne woning zullen hebben genomen, heiligende alle uitverkorenen, doch de strijdende aanvankelijk, bij trappen en maten, maar de triomferende volkomenlijk.

33) altaars,

Versta, het brandofferaltaar, afbeeldende den Heere Christus, met zijn enig zoenoffer, waarmede alle gelovigen in de vier hoeken der wereld gemeenschap hebben; idem, in en op welken zij hun geestelijke offeranden Gode opofferen. Zie Hebr. 13:10, en 1 Petr. 2:5.

Heb 13.10 1Pe 2.5

34) ellen,

Zie boven Ezech. 40:5.

Eze 40.5

35) boezem

Of, schoot; dat is, voet of bodem, die onder rondom ging, en alles, wat daarop rustte, als in zijn schoot ontving, vestigde en ondersteunde. Zie Ezech. 43:14 en Ezech. 43:17.

Eze 43.14,17

36) el, en een el

Versta, in hoogte.

37) breedte;

Dat is, dikte.

38) einde

Hebreeuws, grens; dat is, het uiterste van dezen boezem.

39) rand rondom een span;

Hebreeuws, lip.

40) rug des altaars.

Dat is, het onderste deel, het steunsel van al de rest, als wanneer iemand op den rug ligt.

41) afzetsel,

Dat is, uitstekende, rondom gaande en als uitspringende lijst. Hebreeuws, behulp.

42) Harel vier ellen;

Dat is, de haardstede, rooster, of plaats, boven op het altaar, waar het hout en de offeranden gelegd en verbrand werden, genoemd Harel, dat is, Gods berg, vanwege de hoogte [gelijk enigen menen] omdat men bij trappen daarop ging, onder Ezech. 43:17, en Ari‰l, dat is, Gods leeuw, omdat hij de offeranden verteerde, gelijk een sterke leeuw alles verslindt wat hem voorkomt. Zie Jes. 29:1, en vergelijk Exod. 27:4, met de aantekening. Alzo is ons altaar [de Heere Christus] in der waarheid als een berg Gods, waar alle gelovige Joden en heidenen uit alle hoeken der wereld hunne toevlucht nemen en opgaan, en de leeuw Gods, uit Juda, die alles, wat ons vijandelijk is, verteert; zie Jes. 2:2,3, en Jes. 60:7, en Jes. 63:1, enz.; Openb. 5:5.

Eze 43.17 Isa 29.1 Ex 27.4 Isa 2.2,3 60.7 63.1 Re 5.5

43) hoornen.

Vergelijk Exod. 27:2, met de aantekening.

Ex 27.2
44) zijden.

Hebreeuws, vier vierzijden, of vier vierhoeken, of vierkantigheden; gelijk boven Ezech. 1:8, zie aldaar. Alzo in Ezech. 43:17.

Eze 1.8 43.17
45) afzetsel veertien [ellen] de lengte,

Of, [elk] afzetsel.

46) boezem daaraan,

Gelijk boven Ezech. 43:13.

Eze 43.13
47) des altaars,

Die het altaar aangaan, die men in de making en bediening daarvan moest onderhouden.

48) Zadok zijn,

Zie boven Ezech. 40:46, en onder Ezech. 44:15, enz.

Eze 40.46 44.15

49) jong rund, ten zondoffer.

Hebreeuws, een zoon des runds; alzo in het volgende.

50) ontzondigen, en het verzoenen.

Dewijl noch altaar, noch offerande, enige ceremoniele reinheid van zichzelven hadden, noch den onreinen aanbrengen konden, zo moest eerst alles door bloed daartoe gereinigd en ingewijd worden, afbeeldende de geestelijke reiniging onzer conscienti‰n, godsdiensten en van de hemelse dingen, door het dierbaar bloed van onzen Heere Christus, tot welks toepassing of toe‰igening de dienstknechten van Christus, als zijne instrumenten, ons dienstig zijn door de zuivere predikatie van het heilige Evangelie van den gekruisigden Christus en de bediening der heilige sacramenten, gebeden, enz., gelijk de Levietische priesters deden in het ceremoni‰el; zie Hebr. 9:9 tot Hebr. 9:24 toe; 2 Cor. 3:6, en 2 Cor. 4:5,7; Gal. 3:1, enz.; vergelijk boven Ezech. 40:49.

Heb 9.9,24 2Co 3.6 4.5,7 Ga 3.1 Eze 40.49
51) bestelde plaats van het huis

Of, bevolene.

52) buiten het heiligdom.

Vergelijk Hebr. 13:11,12.

Heb 13.11,12
53) zout daarop werpen,

Vergelijk Lev. 2:13; Num. 18:19; 2 Kron. 13:5; voorts Matth. 5:13; Mark. 9:49,40; Col. 4:6.

Le 2.13 Nu 18.19 2Ch 13.5 Mt 5.13 Mr 9.49,40 Col 4.6
54) zullen zij een var,

Anders: gelijk zij, enz. zullen bereid hebben.

55) handen vullen.

Dat is, hem inwijden of heiligen, tot het heilig gebruik. Vergelijk Lev. 7:37, en Lev. 8:33, enz. Anders: zij zullen [een iegelijk] zijne handen vullen; dat is zichzelven heiligen, en tot het offeren op het altaar inwijden.

Le 7.37 8.33
56) uw brandofferen en uw dankofferen op het altaar zullen bereiden;

Zie boven Ezech. 40:39, en hier boven Ezech. 43:20.

Eze 40.39 43.20
Copyright information for DutKant