Genesis 1:24-26

38) zielen

Hebr. ziel. Zie boven vs. 20.

Ge 1.20

39) vee,

Het Hebr. woord betekent hier alle tamme, viervoetige dieren, onder de mensen verkerende, en hun tot dienst, voedsel en kleding strekkende.

40) kruipend

Zie boven op vs. 21.

Ge 1.21
41) Laat ons

God spreekt in het getal van velen (meervoud) gelijk Hij ook terstond en verder doet, zeggende: (naar ons beeld, naar onze gelijkenis); en als zich beradende [menselijker wijze gesproken] om ons aan te wijzen de Goddelijke Drie‰nheid, en de waardigheid van dit laatste schepsel des mensen.

42) mensen

Dat is, man en vrouw, gelijk blijkt uit het volgende: dat zij heerschappij hebben, en uit vs. 27, en hoofdstGen. 5:2.

Ge 1.27 5.2

43) naar ons

Hebr. in ons beeld.

44) beeld,

Deze twee woorden schijnen ‚‚ne en dezelfde betekenis te hebben, omdat in deze materie somtijds een van beiden in de plaats van beiden gesteld wordt; zie het volgende vs. 27, en hfdst.Gen. 5:1. Door beeld en gelijkenis is voornamelijk te verstaan de ware kennis van God, Col. 3:10, ware gerechtigheid en heiligheid, Ef. 4:24.

Ge 1.27 5.1 Col 3.10 Eph 4.24

45) de vissen

Hebr. (vis), dat is, vissen, alzo vs. 28.

Ge 1.28

46) het vee,

Dit woord wordt hier breder genomen dan vs. 24, daar het onderscheiden wordt van het wild gedierte, hetwelk hier onder het Hebr. woord behemah begrepen wordt.

Ge 1.24

Genesis 1:28

48) zegende

Zie de aanteekkening op vs. 22; hoewel dit woord hier meer begrijpt naar uitwijzen van den tekst zelf.

Ge 1.22

49) kruipt.

Zie boven op vs. 21.

Ge 1.21

Genesis 1:30

51) al het groene

Hebr. alle groenten of groensel des kruids.

52) [gegeven];

Dit woord is hier ingevoegd uit het voorgaande vs. 29.

Ge 1.29

Genesis 6:20

47) naar zijn aard ,

Zie boven op vs. 7.

Ge 6.7

48) zullen tot u komen,

Versta, door mijne aandrijving en beschikking, zonder uw moeite of bekommernis. Verg. dit met boven Gen. 2:19.

Ge 2.19

Genesis 7:8

Leviticus 11:46

Psalms 69:34

49) gevangenen

Hebr. gebondenen; dat is, zijn getrouwe knechten, die Hij om zijns naams wil laat lijden. Verg. Ef. 3:1, en boven Ps. 69:27.

Eph 3.1 Ps 69.26

Psalms 104:20

44) beschikt de

Te weten, door den ondergang der zon.

45) denwelken

Te weten, nacht.

46) uittreedt;

Te weten, elk uit zijn hol of schuilplaats.

Copyright information for DutKant