Genesis 10:8-9

32) geweldig

Zie boven Gen. 6:4.

Ge 6.4
33) jager

Hebr. geweldig in jacht, namelijk, niet alleen der beesten, maar ook der mensen, met wie hij handelde gelijk de jagers met het wild, dat zij doden of bedwingen naar hun lust. Zie deze manier van spreken Jer. 16:16; Klaagl. 3:52.

Jer 16.16 La 3.52

34) voor het

Dat is, openlijk en stoutelijk, zonder vrees voor God en schaamte voor de mensen; verg. hoofdstuk Gen. 6:11.

Ge 6.11

2 Kings 23:29

67) zijn dagen

Te weten, gelijk Josia het vermaken van het huis des Heeren voleind had. Zie 2 Kron. 35:20.

2Ch 35.20

68) Necho,

Zie van denzelfden ook onder, 2 Kon. 23:33; Jer. 46:2.

2Ki 23.33 Jer 46.2

69) naar de rivier Frath;

Naar de stad Karchemis, gelegen aan den Eufraat, die de koning van Assyri‰ den Syri‰rs afgenomen had; waarover hij den roem draagt, Jes. 10:9.

Isa 10.9

70) toog hem tegemoet,

Te weten om hem af te keren en te verhinderen, dat hij met zijn leger door zijn land niet zou trekken, vrezende schade voor zijn eigen koninkrijk, of willende daarmede den koning van Assyri‰ vriendschap doen.

71) doodde hem

Dat is, de schutters des konings Necho wondden hem dodelijk; zodat hij, naar Jeruzalem gevoerd zijnde, stierf op den weg, of binnen Jeruzalem, hebbende bij Megiddo de doodwond gekregen; 2 Kron. 35:23,24.

2Ch 35.23,24

72) Megiddo,

Een stad, in den stam van Manasse gelegen. Zie 1 Kon. 9:15.

1Ki 9.15

73) hem gezien had.

Dat is, als Josia gekomen was om hem onder de ogen te zien en tegen hem streed. Zie boven, 2 Kon. 14:8, en de aantekening.

2Ki 14.8

2 Kings 23:33

79) liet hem binden

Dat is, legde hem in gevangenis. Dit geschiedde terwijl hij bezig was met den oorlog tegen de stad Karchemis; waarvan zie 2 Kron. 35:20; Jer. 46:2.

2Ch 35.20 Jer 46.2

80) te Ribla

Een stad, gelegen in Syri‰, van sommigen voor Apamia gehouden, van anderen voor Antiochi‰.

81) opdat hij

Anders, als hij regeerde te Jeruzalem.

82) talenten zilvers

Zie Exod. 25:39.

Ex 25.39

Isaiah 19:8

22) zullen treuren,

Omdat zij geen vis meer vangen kunnen bij gebrek van water, en dat derhalve hunne winsten en middelen van leven ophouden zullen. Er werd veel vis in Egypte gegeten, alzo zij door een bijgeloof weinig beesten slachtten en aten.

23) op de wateren,

Hebreeuws, op het aangezicht; dat is, op het bovenste der wateren.

Ezekiel 47:9-10

15) levende ziel,

Dat is, alle dieren, die leven en gevoelen, en derhalve zich bewegen. Zie Gen. 1:20.

Ge 1.20

16) wemelt,

Zie Gen. 1:20.

Ge 1.20

17) een der twee beken zal komen,

Hebreeuws, de twee beken zal komen; dat is, een van beide. Het schijnt dat deze wateren zich in het voortlopen in twee‰n gedeeld hebben, hoewel zulks hier niet wordt vermeld; zie Zach. 14:8. Doch anders kan men met sommigen het getal van twee‰n voor het getal van velen nemen, [gelijk elders ook wel gebruikelijk is] en vertalen het stromen.

Zec 14.8

18) veel vis zijn,

Of, grote, treffelijke, alzo Ezech. 47:10. Versta, de menigte der uitverkorenen, die door de predikatie van het heilige Evangelie en krachtige werking van den Heiligen Geest zekerlijk zouden bekeerd worden.

Eze 47.10

19) zij zullen gezond worden,

Dat is, andere wateren, door het invloeien van deze.

20) vissers

Dat is, leraars van het Nieuwe Testament, die als instrumenten van den krachtigen werkenden Heiligen Geest, door het net van het Evangelie de mensen uit hun zondigen en dodelijken staat zouden optrekken tot de gemeenschap van den Heere Christus en van zijne weldaden. Zie Matth. 4:19, en Matth. 13:47; Luk. 5:10.

Mt 4.19 13.47 Lu 5.10

21) dezelve zullen staan,

Dode zee.

22) van En-gedi tot aan

Tevoren genoemd Hazezon Thamar, gelegen aan de Dode zee; zie Gen. 14:7; 1 Sam. 24:1; 2 Kron. 20:2, met de aantekening.

Ge 14.7 1Sa 23.29 2Ch 20.2

23) En-eglaim toe;

Ook gelegen aan de Dode zee, waar de Jordaan in dezelve loopt.

24) netten;

Of, visgaren, gelijk boven Ezech. 26:5.

Eze 26.5

25) haar vis naar zijn aard wezen

Der vissers, die ze zullen vangen, of der voorzeide wateren.

26) grote zee,

De Middellandse, alzo onderscheiden van de binnenlandse zee‰n of meren; alzo Ezech. 47:15,20.

Eze 47.15,20

27) menigvuldig.

Of, groot, heerlijk, gelijk Ezech. 47:9.

Eze 47.9

Habakkuk 1:14-15

58) [waarom]

Dat is, waarom zoudt Gij lijden dat de groten en machtigen dezer wereld de kleinen en onnozelen zouden vangen, doden, oplokken en verdelgen naar hun lust en goeddunken, gelijk de grote vissen de kleine doen, alsof Gij in de wereld alles liet gaan als bij geval, en alsof Gij nergens acht op gaaft?

59) dat geen

Di, geen groten vis, of kruipend dier, hetwelk over hen heerst en hen beschermt tegen het geweld dergenen, die hen verslinden.

60) Hij trekt

Te weten de vijand van wien boven gesproken is, Nebukadnezar.

61) allen met den

Tw mensen, of nati‰n. Of, hij trekt het, enz. te weten mensen en goederen.

62) op, hij

Of, uit, dat is, hij brengt hen allen onder zijn geweld. Verg. Dan. 4:30.

Da 4.30

63) daarom verblijdt

De zin is: hij heeft niet alleen geen berouw en leedwezen over zijn boosheid, maar hij verblijdt en verheugt zich daarover, als wel gedaan hebbende. Verg. Ef. 4:19.

Eph 4.19
Copyright information for DutKant