Genesis 12:1-3
1) Abram Te weten, eer hij uit Chaldea vertrokken was, want dit bevel van God was de oorzaak zijner verhuizing uit Chaldea, eer hij nog wist waar hij heentrekken zou; hetwelk hem daarna is geopenbaard. Zie boven Gen. 11:31. Verg. hiermede Hand. 7:3,4. Ge 11.31 Ac 7.3,4 2) Ga gij Hebr. Ga voor u, of ga u. Dat is, tot uw best; alzo onder Gen. 22:2, idem, vlied voor u, onder Gen. 27:43, onderken voor u, onder Gen. 31:32, doch overigens is dit woordje u, dikwerf in de Hebr. taal als een overtollig bijvoegsel, zoals het sommigen hier ook verstaan. Ge 22.2 27.43 31.32 3) dat Ik u wijzen zal. Hij noemt geen land, om aldus Abrams geloof, gehoorzaamheid en geduld door beproeving te oefenen en openbaar te maken. 4) groot volk Niet alleen ten aanzien van de veelheid der mensen, wier vader gij zult wezen naar het vlees, maar ook ten aanzien van hun waardigheid, omdat zij mijn volk en eigendom zullen zijn, wier vader gij zult zijn naar den geest; Rom. 4:11,12,16,17, Rom. 9:6,7,8; Gal. 3:7. Ro 4.11,12,16,17 9.6,7,8 Ga 3.7 5) zegenen, De zegening van God betekent allerlei weldaden, of in het algemeen lichamelijke en geestelijke, aardse en hemelse, tijdelijke en eeuwige, onder 24:1; Deut. 28:2,3,4, enz. of in het bijzonder enige derzelve; boven Gen. 1:22,28; onder Gen. 39:5; Deut. 7:13; Ef. 1:3. Ge 24.1 De 28.2,3,4 Ge 1.22,28 39.5 De 7.13 Eph 1.3 6) een zegen. Zo gans zeer gezegend, dat gij niet alleen in uzelven mijn zegen bezitten zult, maar dat ook deze zegen door uw zaad over ontallijke anderen uitgespreid zal worden. 7) in u Dat is, in uw zaad, onder Gen. 22:18, en Gen. 26:4, en Gen. 28:14; welk zaad is Christus, Gal. 3:16; die uit Abrahams zaad naar het vlees moest voortkomen, Matth. 1:1, om allen waren gelovigen, wier vader Abraham is, de eeuwige zegening te verwerven en mede te delen; Gal. 3:28,29. Anders, met u, te weten door het geloof in Christus, gelijk Gal. 3:8,9, in u, wordt uitgelegd, met Abraham. Zie ook Rom. 4:11,12,16. Ge 22.18 26.4 28.14 Ga 3.16 Mt 1.1 Ga 3.28,29,8,9 Ro 4.11,12 Ro 4.16Genesis 13:15-16
23) Al dit land, dat gij ziet, Niet wat hij toen gans zag, maar wat hem gans beloofd werd. 24) zal Ik Wel tot een aardse herberg voor uw vleselijk zaad, maar ook tot een teken van het hemelse vaderland voor uw geestelijk zaad. Verg. Hebr. 11:9,10,14,15,16. Heb 11.9,10,14,15,16 25) u geven, Te weten, u het recht tot het aardse Kanan, en uw zaad naar het vlees te zijner tijd de dadelijke bezitting; daarna u en uw geestelijk zaad, hier het recht tot het hemelse Kanan en hierna de eeuwige bezitting daarvan; alles uit genade. 26) tot in eeuwigheid. Dat is, een langen tijd, te weten, totdat de Messias, het zaad der zegening, uit uw vlees geboren zijnde, het werk der verlossing op aarde zal volbracht hebben. Het /hw wordt in andere betekenissen dikwijls genomen voor den gansen tijd der wet. Zie onder Gen. 17:13, en Gen. 48:4; Ps. 132:4. Of, eigenlijk in eeuwigheid, ten aanzien van het geestelijke Kanan en het geestelijke zaad. Ge 17.13 48.4 Ps 132.4 27) zaad Abrams zaad en het stof der aarde worden vergeleken met elkander, ten aanzien niet van een gelijk getal, maar van een grote menigte, die bij de mensen ontelbaar is; zie dergelijke manier van spreken, onder Gen. 15:5, en Gen. 22:17, en Gen. 32:12. Ge 15.5 22.17 32.12Genesis 15:1
1) in een Een soort der goddelijke openbaring, waardoor den mens, als hij niet slaapt, f uitwendig van God iets voorkomt, f in zijn geest opgetrokken wordt, om door denzelven inwendig te zien, of te verstaan hetgeen de Heere hem wil bekendmaken, Num. 12:6,7,8, Num. 24:4; Jes. 1:1; Hand. 10:10,11. Het schijnt dat God in dit gezicht Abram ook uitwendig op zichtbare wijze verschenen is; zie vs. 5 enz. Nu 12.6,7,8 24.4 Isa 1.1 Ac 10.10,11 Ge 15.5 2) Ik ben Deze woorden begrijpen de volheid aller gelukzaligheid, die God zijn kinderen in den Messias belooft en geeft, bestaande in de bescherming tegen alle kwaad, en toevoeging van alles goeds, hier aanvankelijk en hierna volmaaktelijk.Genesis 17:1-2
1) negen en negentig Hebr. een zoon van negentig jaar en negen jaren. Dit was het vijf en twintigste jaar ndat hij de belofte van de vermenigvuldiging zijns zaads in Haran ontvangen had; boven Gen. 12:2,3,4. Ge 12.2,3,4 2) God de Dat is, die niet alleen sterk en vermogend ben, om u tegen alle kwaad te bewaren, maar ook genoegzaam, om u met alle goederen naar lichaam en ziel te verzorgen; als zijnde een God, die de genoegzaamheid in mijzelven eeuwiglijk en onveranderlijk tot mijn bondgenoot aanneem. 3) voor mijn Zonder geveinsdheid en met een oprecht hart Mij vertrouwende, en Mij als in mijne tegenwoordigheid vrezende; alzo onder Gen. 24:40; verg. boven Gen. 5:22,24. Ge 24.40 5.22,24 4) oprecht. Zie boven Gen. 6:9. Ge 6.9 5) stellen Dat is, vernieuwen, en met een heilig sacrament bevestigen; zie vs. 10. Ge 17.10 6) gans Hebr. in zeer zeer.Genesis 22:17
31) Voorzeker Hebr. zegenende zegenen, en vermenigvuldigende zal Ik vermenigvuldigen. 32) aan den Hebr. aan de lip der zee; alzo onder, Gen. 41:4; Joz. 11:4, 1 Sam. 13:5. Ge 41.4 Jos 11.4 1Sa 13.5 33) de poort Dat is, gebied, geweld, steden en landen, want bij de ouden is in de poort het gericht geweest, Deut. 21:19; en Deut. 22:15; Amos 5:12,15; Zach. 8:16, idem, der steden sterkte. Zie Richt. 5:8; Ps. 147:13; Jes. 22:7; Ezech. 21:22. Hierom zijn ook poorten de steden zelf, Deut. 22:15 en Deut. 18:6, ja de steden van een geheel land, Jer. 14:2. Dit is ten aanzien van het lichamelijke vervuld in Jozua, David, enz., maar voornamelijk en geestelijk in den Messias, Ps. 2:8,9 en Ps. 110:1,2,3; Col. 2:15, die zijn kerk en dienstknechten ziujn overwinning deelachtig maakt; 1 Cor. 15:57; 2 Cor. 2:14 en 2 Cor. 10:5,6. De 21.19 22.15 Am 5.12,15 Zec 8.16 Jud 5.8 Ps 147.13 Isa 22.7 Eze 21.22 De 22.15 18.6 Jer 14.2 Ps 2.8,9 110.1,2,3 Col 2.15 1Co 15.57 2Co 2.14 10.5,6Genesis 24:7
Genesis 26:3
7) al deze Die op het einde van het 15e hoofdstuk verhaald en genoemd worden. 8) dien Ik Zie boven, Gen. 22:16,17. Ge 22.16,17Genesis 28:13
18) Ik ben Zie boven, Gen. 28:3,4. Ge 28.3,4 19) uw vader Dat is, bestevaders of grootvaders.
Copyright information for
DutKant