Genesis 12:8-10

19) Beth-el,

Een stad, gelegen in het land, dat den stam van Benjamin daarna toegevallen is, en aldus eerst genoemd door Jakob, toen hij reisde naar Mesopotami‰, maar v¢¢r dien tijd geheten Luz; onder Gen. 28:19.

Ge 28.19

20) westen,

Hebr. zee. Hierdoor wordt het westen verstaan, omdat de westzijde van Kana„n aan de zee gelegen was; zie onder Gen. 13:14, en Gen. 28:14; Num. 3:23; Deut. 3:27, enz.

Ge 13.14 28.14 Nu 3.23 De 3.27

21) Ai

Een stad in het land Kana„n, in den stam van Benjamin, oostwaarts van Bethel gelegen; zie Joz. 7:2.

Jos 7.2

22) riep den naam

Zie boven Gen. 4:26.

Ge 4.26
23) gaande en trekkende

Dat is, allengskens en geduriglijk voortreizende.

24) honger in

Hier wordt Abrams vertrouwen beproefd.

25) dat land;

Te weten, Kana„n, hetwelk wel vruchtbaar was, Deut. 8:7,8, maar nu om de boosheid der inwoners, met onvruchtbaarheid gestraft; Ps. 107:34.

De 8.7,8 Ps 107.34

26) zo toog

Verstaande dat hij, om God niet te verzoeken, wel voor enigen tijd mocht vertrekken, om dezen duren tijd te ontgaan.

27) Egypte,

Een land, in het Hebreeuws genaamd Mitsra‹m, van Mitsra‹m den zoon van Cham, gelegen in Afrika, grenzende oostwaarts aan de Rode zee en een deel van Arabi‰; zuidwaarts aan Ethiopi‰, westwaarts aan Liby‰, en noordwaarts aan de Middellandse zee; zeer goed bekend in de Heilige Schrift; onder Gen. 13:10, en Gen. 39:1, enz.

Ge 13.10 39.1

Genesis 13:18

28) sloeg tenten op,

Dat is, in het reizen en vertrekken sloeg hij hier en daar zijn tenten op.

29) eikenbossen

Anders, in de effen velden.

30) Mamre,

Deze Mamre was een Amorieter, wonende bij Hebron. Zie onder Gen. 14:13,24, en hij is te onderscheiden van More, boven Gen. 12:6.

Ge 14.13,24 12.6

31) bij Hebron zijn;

Of, die te Hebron is; welke stad in dezen tijd was genoemd Kiriath-Arba, of de stad Arba, maar naderhand Hebron. Zie onder Gen. 23:2, en Gen. 35:27; Num. 13:22; Joz. 14:15; 2 Sam. 5:5.

Ge 23.2 35.27 Nu 13.22 Jos 14.15 2Sa 5.5

Genesis 20:1

1) van daar

Te weten, van de eikenbossen, Mamre, bij Hebron. Zie Gen. 13:18, en Gen. 14:13 en Gen. 18:1.

Ge 13.18 14.13 18.1

2) naar het

Hebron en Mamre waren wel in het zuidelijk einde van Palestina gelegen, maar Abraham is nog meer zuidwaarts getrokken, om redenen die de Heilige Schrift niet meldt.

3) Kades

Zie boven Gen. 14:7.

Ge 14.7

4) Sur;

Zie boven Gen. 16:7.

Ge 16.7

5) Gerar.

Een stad, gelegen in het zuiden van Kana„n, niet ver van Berseba en Ziklag; zie boven Gen. 10:19, onder Gen. 26:1, en 2 Kron. 14:13.

Ge 10.19 26.1 2Ch 14.13

Genesis 23:4

7) opdat

De begrafenis der dode lichamen is van oude tijden af bij de mensen gebruikelijk geweest, gelijk hier blijkt, en uit het volgende vers Gen. 23:5, omdat de natuur leert, dat men het ene deel des redelijken mensen niet behoort weg te werpen tot ontering en schending en de religie ons vermaant hetzelve te bewaren en op te sluiten tegen den dag der opstanding uit de doden. Zie onder Gen. 50:5,6; Num. 33:4; Deut. 21:23; Job 5:26.

Ge 23.5 50.5,6 Nu 33.4 De 21.23 Job 5.26

Genesis 26:1

1) in dat

Te weten, in het land Kana„n, waar Izak destijds woonde.

2) in de

Zie boven, Gen. 12:10.

Ge 12.10

3) Abimelech,

Zie boven, Gen. 20:2. Het is onzeker of deze dezelfde geweest is van wien in het voorgaande hfdst. gesproken is, daar hij dan een zeer groten ouderdom zou moeten gehad hebben. Het schijnt dat hij zijn opvolger in de regering geweest is.

Ge 20.2

4) Gerar.

Zie boven, Gen. 10:19, en Gen. 20:1.

Ge 10.19 20.1

Genesis 26:23

38) vandaar

Te weten, uit het dal van Gerar.

39) Ber-seba.

Waar zijn vader langen tijd gewoond had. Zie boven, Gen. 21:31,32,33.

Ge 21.31,32,33

Genesis 33:19

28) Hemor, den

Hebr. Chamor, Hand. 7:16 wordt hij Emmor genoemd.

Ac 7.16

29) stukken gelds.

Genaamd Lammeren, omdat de figuur van een lam daarop getekend was. Zie Joz. 24:32; Job 42:11, en verg. Hand. 7:16. Anderen verstaan natuurlijke schapen, die hij voor dat land gegeven heeft, gelijk het ook gebruikelijk geweest is te kopen en te verkopen met verwisseling van waren.

Jos 24.32 Job 42.11 Ac 7.16

Genesis 35:1

1) maak daar

Om te gedenken aan de beloften, die Ik daar aan u gedaan heb, en gij aan mij; boven, Gen. 28:13,14,20. Dit schijnt daartoe te dienen, dat Jakob getroost en gesterkt mocht worden tegen de vrees, waarmede hij bevangen was; zie Gen. 34:30.

Ge 28.13,14,20 34.30

Deuteronomy 7:1

1) Hethieten,

Zie Gen. 10:15, enz., en Gen. 15:19, enz.

Ge 10.15 15.19
Copyright information for DutKant