Genesis 15:12

27) duisternis

Duisternis betekent dikwijls in de Heilige Schrift droefheid, ellende, tegenspoed, Ps. 35:14 Ps. 38:7, enz.

Ps 35.14 38.6

Isaiah 59:9-10

21) Daarom

Dat is, daarom doet God ons geen recht noch wraak over onze vijanden; maar Hij laat denzelven nog dagelijks toe ons te drukken en te benauwen; zodat recht hier zoveel betekent als hulp of verlossing, gelijk Jes. 59:11,14.

Isa 59.11,14

22) het licht,

Zie de aantekening Jes. 58:8.

Isa 58.8

23) duisternis,

Dat is, droefenis en tegenspoed.

24) Wij tasten

Zie Job 5:14, en Job 12:25, en vergelijk Deut. 28:29.

Job 5.14 12.25 De 28.29

25) woeste plaatsen

Anders: vettigheden, of vette plaatsen; waarvan de zin zou zijn: Wij zijn wel in voorspoed en in overvloed van alle dingen, in een goed vet land; evenwel zijn wij als doden, midden in den zegen; wij kunnen van den rijken zegen Gods niet genieten, vanwege de bangheid, die wij hebben voor onze vijanden.

Jeremiah 15:9

27) Zij,

Namelijk Jeruzalem, die zoveel volk uitgaf als ene vrouw die zeven, dat is, vele [zie Gen. 4:15] kinderen voortbrengt.

Ge 4.15

28) ziel

Is gestorven van hartzeer en jammer, en troosteloos. Vergelijk Job 11:20.

Job 11.20

29) zon

Dat is, haar vreugde, of bloeiende staat, is veranderd in de uiterste droefenis en ellende, ten tijde als zij nog in haar bloei was of meende te zijn. Vergelijk 2 Sam. 23:4; Amos 8:9; Micha 3:6.

2Sa 23.4 Am 8.9 Mic 3.6

30) dag was;

Of, hunlieder dag.

31) overblijfsel

Die in het eerst niet zijn omgebracht.

Joel 2:2

6) duisternis en donkerheid,

Dat is, een tijd van grote droefenis, benauwdheid, ellende en jammer, die dikwijls in de Schriftuur door duisternis worden betekend; zie Gen. 15:12; hierdoor verstaat de profeet den verschrikkelijken en langdurigen honger, veroorzaakt door het ongedierte, waarvan in het voorgaande hoofdstuk en hier wederom in het volgende, gesproken wordt, om het volk door levedige voorstelling van de gruwelijkheid dezer plaag te bewegen tot betrachting van Gods toorn en oprechte boetvaardigheid.

Ge 15.12

7) dageraad uitgespreid over de bergen;

Deze straf zal het ganse land alzo haastelijk overkomen, gelijk het morgenrood zich uitspreidt over de hoogten der bergen; verg Hos. 10:15, met de aantekening.

Ho 10.15

8) volk,

Zie Jo‰l. 1:6. Sommigen verstaan de Assyri‰rs, of Babyloni‰rs, maar het voorgaande en volgende spreekt klaarlijk van deze boze gedierten, die uit drukkelijk bij ruiters en krijgslieden worden vergeleken, in Jo‰l. 2:4,5,7; zie wijders onders Jo‰l. 2:20. Doch het kan wel zijn dat deze plagen voorboden en afbeeldingen geweest zijn van de verwoestingen der Assyri‰rs en Babyloni‰rs, gelijk God voort gaat te straffen als de mensen in zonden.

Joe 1.6 2.4,5,7,20

9) van ouds niet geweest is,

Of, in voortijden. Van zulk een betekenis is het Hebr. woord Olan; zie Jer. 2:20; en verg. wijders bij Jo‰l. 1:2 de aantekening aldaar.

Jer 2.20 Joe 1.2

10) hetzelve

Te weten, na dat voorgeschreven volk.

11) niet meer zal zijn

Hebr. nietzal toedoen, of voortvaren.

12) vele geslachten.

Hebr. geslacht en geslacht; dat is, in lange tijd, of [gelijk sommigen] nimmermeer.

Joel 2:30-31

99) wondertekenen geven

De manieren van spreken, die in deze twee verzen gebruikt worden, betekenen de vreemde, verschrikkelijke algemene beroerten, ellenden, verwoestingen en benauwdheden, die de wereld zullen overkomen tot op de toekomst van den Heere Christus om te oordelen de levenden en de doden. Verg. Joel 2:10, en Joel 3:15; Matth. 24:29; Mark. 13:24,25; Luk. 21:25,26, en Openb. 6: tot Openb. 20: toe.

Joe 2.10 3.15 Mt 24.29 Mr 13.24,25 Lu 21.25,26

100) in den hemel en op de aarde:

Of, aan.

Copyright information for DutKant