Genesis 18:5

11) broods langen,

De Hebre‰n noemen brood allerlei spijs, 1 Sam. 14:24; Matth. 6:11, Matth. 15:2; Luk. 14:1,15. Verg. boven Gen. 3:19.

1Sa 14.24 Mt 6.11 15.2 Lu 14.1,15 Ge 3.19

12) hart sterkt;

Zie deze manier van spreken, Richt. 19:8; Ps. 104:15; 1 Kon. 13:7. Sterken, is hier verkwikken en voeden, wat het brood doet, Ps. 104:15; niet uit zichzelf, maar door den zegen Gods; Deut. 8:3; Matth. 4:4.

Jud 19.8 Ps 104.15 1Ki 13.7 Ps 104.15 De 8.3 Mt 4.4

13) daarom

Anders, want gij daarom, enz. Niet dat hij meende, dat dit hun voornemen geweest was, maar dat God hen door zijn voorzienigheid daarom derwaarts geleid had. Zie onder, Gen. 33:10.

Ge 33.10

1 Kings 13:7

12) sterk [u],

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk ondersteunen, hetwelk hier zoveel is als het lichaam door nuttiging van spijs en drank nieuwe sterkte toebrengen. Vergelijk Gen. 18:5; Richt. 19:5,8, en Ps. 104:15.

Ge 18.5 Jud 19.5,8 Ps 104.15
Copyright information for DutKant