Genesis 25:8

14) ouderdom,

Hebr. grijsheid, of grauwheid gelijk God hem beloofd had; bov., Gen. 15:15.

Ge 15.15

15) zat,

Dat is, moede zijnde van den arbeid dezes levens, en verlangende naar de rust des toekomenden.

16) werd tot

Verg. boven Gen. 15:15.; idem, zie deze manier van spreken onder, Gen. 25:17, en Gen. 49:29; Num. 20:24, en Num. 27:13; Richt. 2:10.

Ge 15.15 25.17 49.29 Nu 20.24 27.13 Jud 2.10

Numbers 12:14

14) smadelijk

Hebreeuws, spuwende gespuwd had; de zin is: Gelijk een dochter, vanwege enige grote misdaad door haar vader in haar aangezicht gespuwd zijnde, waardig is tenminste zeven dagen uit zijn tegenwoordigheid te blijven, alzo is nog veel meer een dochter, uit oorzaak ener grotere zonde, waarover haar aangezicht met melaatsheid van Mij beklad is, waardig van Mij, die haar hemelse Vader ben, zeven dagen uit het leger, waarin Ik woon, afgezonderd te worden, tot een exempel van anderen.

15) aangenomen worden!

Hebreeuws, bijgezameld worden; te weten, tot het leger, van hetwelk zij om haar melaatsheid afgezonderd moest worden, Lev. 13:46, en boven, Num. 5:2, en daarna aangenomen, genezen zijnde; Lev. 14:8. Alzo in Num. 12:15. Vergelijk 2 kon. 5:3 en de aantekeningen.

Le 13.46 Nu 5.2 Le 14.8 Nu 12.15 2Ki 5.3

Joshua 20:4

6) aan de deur

Dat is, aan het raadhuis of rechthuis, hetwelk eertijds in de stadspoorten placht te zijn.

7) zijn woorden spreken

Dat is, hij zal zich aangeven waarom hij daar gekomen is, hoe en wat hij gedaan heeft.

8) oudsten

Dat is, van den magistraat.

9) dan zullen

Te weten, nadat men zal bevonden hebben dat hij geen opzettelijke doodslager is.

10) nemen,

Hebreeuws, verzamelen.

Judges 19:15

23) nam, om te vernachten.

Hebreeuws, vergaderde, verzamelde of [gelijk men zegt] opnam, innam; alzo onder, Richt. 19:18. Zie wijders van het gebruik des Hebreeuwsen woords Ps. 26:9.

Jud 19.18 Ps 26.9

Psalms 27:10

22) vader

Hij wil zeggen dat hij eenzaam en als weeskind [gelijk hij elders dikwijls spreekt] ontbloot is van de hulp dergenen, die het naaste en wel meest daartoe verplicht waren, maar hem niet konden, wilden of durfden helpen. Verg. Ps. 69:9. Anders, ofschoon mijn vader en mijne moeder mij verlieten, zo zal toch, enz.; van zijne ouders en broeders leest men wel 1 Sam. 22:1,3, dat zij tot hem zijn gekomen in de spelonk Adullam, maar dat zij hem zouden hebben verlaten, wordt nergens in de Schrift vermeld; tenwaren men het alzo verstond, dat zij hem geen hulp hadden konden doen, maar hij veel meer voor hen moest zorgen, dat zij in een verzekerde plaats mochten gebracht worden, gelijk 1 Sam. 22: verhaald wordt; of dat zij te dezen tijde mochten gestorven zijn.

Ps 69.8 1Sa 22.1,3

23) aannemen.

Hebr. verzamelen. Zie boven, Ps. 26:9.

Ps 26.9

Psalms 28:3

5) Trek

Dat is, breng mij niet om, trek mij niet naar het graf met, enz. Verg. Ps. 26:9, en zie Job 21:33, en Job 24:22; Ezech. 32:20; alwaar Het Hebr. woord in dezelfde betekenis gebruikt wordt.

Ps 26.9 Job 21.33 24.22 Eze 32.20

Ezekiel 34:29

41) plant

Den Heere Jezus Christus; vergelijk Jer. 23:5, met de aantekening.

Jer 23.5

42) naam verwekken;

Dat is, vermaarde, beroemde. Vergelijk de manier van spreken met Gen. 6:4. Of, een plant tot enen naam; dat is, die tot een naam [dat is, roem] zal zijn. Vergelijk Deut. 26:19; Jer. 33:9, en onder Ezech. 39:13, met de aantekening.

Ge 6.4 De 26.19 Jer 33.9 Eze 39.13

43) weggeraapt worden

Hebreeuws eigenlijk, verzameld; zie van zulk een gebruik van het Hebreeuwse woord Ps. 26:9. Anders: verteerd.

Ps 26.9

44) smaad der heidenen

Of, schande, schaamroodheid, die u van de heidenen is aangedaan; vergelijk onder Ezech. 36:6,7,15.

Eze 36.6,7,15
Copyright information for DutKant