Genesis 26:35

66) een bitterheid.

Ten eerste, om haar gruwelijke afgoderij; ten tweede, om haar kwade, dartele, wereldse, trotse en wederspannige manieren; ten derde, omdat zij afkomstig waren uit een vervloekte natie, die God verderven en uitroeien wilde.

Ruth 1:20

35) Naomi,

Dat is, mijn lieflijkheid, genoegelijkheid, mijn plezier.

36) Mara;

Dat is, bittere, of, bitterheid.

37) Almachtige

Hebreeuws, Schaddai. Zie Gen. 17:1.

Ge 17.1

38) grote bitterheid aangedaan.

Mij berovende van mijn man en mijn beide zonen.

1 Samuel 1:10

22) van ziel bitterlijk bedroefd zijnde,

Hebreeuws, bitter van ziel. Vergelijk Richt. 18:25.

Jud 18.25

23) zij weende zeer.

Hebreeuws, zij weende wenende.

1 Samuel 22:2

2) alle man,

Hebreeuws, alle man der benauwdheid.

3) benauwd was,

Te weten, door armoede of enige andere ellende.

4) die een schuldeiser had,

Te weten, die hem hard viel en dagelijks maande om betaald te zijn, tegen de wet, Exod. 22:25.

Ex 22.25

5) wiens ziel bitterlijk bedroefd was,

Hebreeuws, wien de ziel bitter was. Zie gelijke manier van spreken 1 Sam. 1:10, 2 Kon. 4:27.

1Sa 1.10 2Ki 4.27

Job 3:20

34) Hij

Namelijk, God, want hoewel Job den Heere tegenspreekt, zo wil hij nochtans deszelfs naam verschonen, tonende alzo dat de kracht der wedergeboorte hem nog intoomde. Zo moet met het woord God de zin der Heilige Schriftuur somtijds aangevuld worden. Zie Num. 23:20, onder, Job 16:7, en Job 20:4; Hab. 2:1; 1 Cor. 1:8; Hebr. 3:16, enz.

Nu 23.20 Job 16.7 20.4 Hab 2.1 1Co 1.8 Heb 3.16

35) licht,

Te weten, van den dag of der zon, of het licht; dat is, het leven, gelijk de volgende woorden verklaren. Vergelijk Ps. 56:14.

Ps 56.13

36) den bitterlijk

Hebreeuws, den bitteren van ziel; dat is, zeer innerlijk en smartelijk bedroefden. Vergelijk 2 Kon. 4:27, en zie de aantekening daarop. Hij verstaat degenen, die in dit leven veel ellende en verdriet zouden onderworpen zijn.

2Ki 4.27

Job 7:11

33) Zo zal ik

De zin is, naardien het leven des mensen in het algemeen vol ijdelheid en katijvigheid is, en ik mij in het bijzonder nog daarenboven in deze extraordinaire droefheid bevind, zijnde beroofd van alle tijdelijke welvaart en vertroosting, zo moet ik tenminste mijn treurig gemoed door den mond ontledigen.

34) in bitterheid

Dat is, in zeer grote droefenis des harten. Zie 2 Kon. 4:27.

2Ki 4.27

Job 9:18

31) mijn adem

Hebreeuws, mijn geest weder te brengen; dat is, enig respijt of verlichting te hebben, maar Hij houdt doorgaans aan om mij met deze plagen op te vullen en gelijk te verstrikken. Vergelijk boven, Job 7:4, geest voor adem. Alzo onder, Job 19:17.

Job 7.4 19.17

32) bitterheden.

Dat is, droevige plagen. Vergelijk 2 Kon. 4:27.

2Ki 4.27

Proverbs 14:10

23) zijn eigen

Hebreeuws, zijne ziel. Vergelijk 1 Kon. 19:4.

1Ki 19.4

24) bittere droefheid;

Hebreeuws, bitterheid; dat is bittere droefheid en treurigheid; zie 2 Kon. 4:27.

2Ki 4.27

25) deszelfs

Te weten, die in eens anders hart verborgen is. Want een ieder alleen weet de droefheid en blijdschap, die in zijn hart is; 1 Cor. 2:11; Openb. 2:17.

1Co 2.11 Re 2.17
Copyright information for DutKant