Genesis 30

1) benijdde

Of, zij werd jaloers.

2) zo ben

Dat is, zo moet ik sterven van hartzeer. Woorden van menselijke zwakheid, gesproten uit ongeduld; zie deze manier van spreken boven, Gen. 20:3.

Ge 20.3
3) Ben ik

Dat is, ben ik dan almachtig, dat ik u vruchtbaar maken kan? Het is God alleen, die kinderen geven kan. Zie 1 Sam. 2:5; Ps. 113:9, en Ps. 127:3. Gelijke woorden spreekt Jozef, onder, Gen. 50:19.

1Sa 2.5 Ps 113.9 127.3 Ge 50.19

4) vrucht des

Dat is, kinderen; Deut. 7:13, en Deut. 28:4; Ps. 132:11; Jes. 13:18. Zo wordt ook Christus genoemd ten aanzien van zijn menselijke natuur, Luk. 1:42.

De 7.13 28.4 Ps 132.11 Isa 13.18 Lu 1.42
5) En zij

Zij volgt liever het exempel van Sara, boven, Gen. 16:2, dan het loffelijk exempel van Izak en Rebekka, boven, Gen. 25:21.

Ge 16.2 25.21

6) op mijne

Dat is, opdat ik de kinderen, die zij van u krijgt, in mijn schoot ontvange, en voor de mijne houde. Zie gelijke manier van spreken onder, Gen. 50:23.

Ge 50.23

7) gebouwd

Zie deze manier van spreken boven, Gen. 16:2.

Ge 16.2
8) tot een

Zie boven, Gen. 16:3.

Ge 16.3
9) God

Dat is, Hij heeft mijn zaak tot mijn voordeel uitgewezen. Zie boven, Gen. 15:14.

Ge 15.14

10) Dan.

Dat is, die een zaak uitvoert, terechtwijst of gericht oefent.

11) worstelingen

Dat is, zeer grote, zware, uitnemende. Zie boven Gen. 13:10. De zin is: Ik en mijn zuster hebben [om zo te zeggen] tegen elkander gekampt en gestreden, om kinderen te krijgen. En het is mij gegaan naar mijn wens, boven het vermoeden van mijn zuster; of worstelingen Gods, dat is, met gebeden tot God, waarmede ik tegen mijn zuster geworsteld, en door zijn genade overwonnen heb.

Ge 13.10

12) Nafthali.

Dat is, mijn worsteling.

13) nam zij

Uit een menselijke ontevredenheid zich niet vergenoegende met den voorgaanden zegen.

14) Daar komt

Of, daar is een hoop gekomen; dat is, deze zoon, gevoegd bij den voorgaanden, zal een hoop of bende volks uitmaken. In het Hebr. is het een woord, hetwelk uit twee woorden samengevoegd is, alsof men zeide: Hoop komt.

15) Gad.

Dat is, hoop, schaar, bende.

16) Tot mijn

Of, met mijn geluk; versta, wordt mij nog deze zoon geboren.

17) dochters

Versta, de vrouwen in het algemeen.

18) Aser.

Dat is, gelukkig, of die gelukkig maakt, of geluk aanbrengt.

19) duda‹m

Dit woord betekent enige lieflijke vruchten of bloemen, zeer aangenaam van reuk, kleur en smaak; welke bij ons doorgaans genoemd worden minnebloemen, of liefdeappelen. Het woord wordt nergens gevonden dan hier, en Hoogl. 7:13.

So 7.13
20) om loon

Hebr. Ik heb u om loon hurende, om loon gehuurd, dat is vastelijk, zekerlijk, uitdrukkelijk. Anders, om bedongen, of bestemd loon heb ik u gehuurd.

21) verhoorde

Uit genade, niettegenstaande haar menselijke zwakheid en verkeerdheid.

22) heeft mijn

Dat is, ik houd mij genoeg beloond voor mijns zoons duda‹m, dewijl mij God, nadat ik uit mijn dienstmaagd kinderen gekregen heb, nog daarenboven, buiten mijn verwachting, uit mijn eigen lichaam dezen zoon gegeven heeft. Voor de woorden nadat, hebben anderen omdat.

23) Issaschar.

Hebr. Ischsachar, dat is, daar is een loon.

24) begiftigd

Het Hebreeuwse woord met het volgende gift, wordt in de Heilige Schrift nergens dan hier gevonden. Het gevoelen van de meesten is, dat dit een bijzondere en voortreffelijke gift betekent.

25) Zebulon.

Hebr. Zebulun, dat is, woning of bijwoning.

26) Dina.

Dat is, rechtshandel of gericht.

27) God dacht

Zie boven, Gen. 8:1.

Ge 8.1

28) opende

Zie boven, Gen. 20:18.

Ge 20.18
29) smaadheid

Die in dien tijd bestond in de onvruchtbaarheid; 1 Sam. 1:6; Jes. 4:1; Luk. 1:25, en dat meest om twee redenen. I. Omdat de onvruchtbaren van de belofte aan Abraham gedaan, aangaande de vermenigvuldiging van zijn zaad, schenen uitgesloten te zijn. II. Omdat zij waren buiten de hoop, die zij anders hebben konden, dat de Messias, [die uit het zaad van Abraham voortkomen moest] van hun nakomelingen een zou worden.

1Sa 1.6 Isa 4.1 Lu 1.25

30) weggenomen.

Hebr. vergaderd, ingetrokken, teruggenomen.

31) Jozef,

Deze naam schijnt te doelen op twee woorden, te weten, het voorgaande wegnemen, en wat hier staat, toevoegen.

32) Jakob

Te weten, als de andere zeven jaren van zijn dienst om waren, en hij zijn schoonvader niets meer schuldig was.

33) om welken

Versta dit eigenlijk ten aanzien van de vrouwen.

34) dien ik

Te weten, den tijd van veertien jaren, met groten arbeid en trouw.

35) genade

Zie over deze manier van spreken boven, Gen. 18:3. Het is een afgebroken reden in zulke toespraken gebruikelijk, die men aanvullen kan met deze woorden: Zo blijf toch bij mij, en zeg maar het loon, dat gij van mij begeert.

Ge 18.3
36) mij

Hebr. over, of op mij. Hij wil zeggen, leg mij op zulk een loon als gij wilt. Het Hebreeuwse woord betekent: doorsteken, doorboren, hechten, vastzetten, en dienvolgens uitdrukkelijk noemen.

37) dien ik

Of, en ik zal[hem] geven.

38) hoe ik

Of, welken dienst ik u gedaan heb: en wat uw verovering, of verkrijging door mij geweest is. Dat is, hoe wŠl gij u bij mijn dienst bevonden hebt.

39) v¢¢r mij

Dat is, v¢¢r mijn komst. Alzo onder, Gen. 32:3.

Ge 32.3

40) uitgebroken;

Zie van de eigenschap van dit woord boven, Gen. 28:14.

Ge 28.14

41) bij mijn

Dat is, nadat ik uw zaken beleid en belopen heb; of sinds ik mijn voet in uw huis gezet heb.

42) werken

Of, wat doen voor mijn huisgezin.

43) met al

Te weten, geen door u gezet loon, maar wat Gods voorzienigheid mij gunnen en toeschikken zal.

44) ik zal

Ik zal wederkeren, ik zal weiden, enz.

45) gespikkelde

Dat is, getekend met kleine stipjes.

46) geplekte

Dat is, met grotere plekken of vlekken.

47) vee, en

Versta, klein vee, als schapen, lammeren, geieten.

48) bruine

Of, brandkleurig. Het Hebreeuwse woord komt van brand, hitte, warmte.

49) en zulks

Dat is, welke uit de eenkleurige beesten, namelijk de geheel witte, die ik weiden zal, gesprenkeld, of geplekt, of bruin zullen geworpen worden, zullen mijn loon zijn.

50) Zo zal

Dat is, wanneer gij heden of morgen eens zult komen bezichtigen, wat mij ter beloning toegevallen is, zo zal duidelijk en onwedersprekelijk blijken wat mijn rechtvaardig loon is, of het tegendeel.

51) morgen

Dat is, in den toekomenden tijd. Alzo is dit woord morgen dikwijls in de Heilige Schrift genomen; gelijk Exod. 13:14; Deut. 6:20; Joz. 4:6; Matth. 6:34.

Ex 13.14 De 6.20 Jos 4.6 Mt 6.34

52) als gij

Anders, als zij komen zal om mijn loon.

53) hij zonderde

Te weten, Laban

54) de gesprenkelde

Te weten, aan de poten met een ronde streep in de gelijkenis van een band, naar de eigenschap van het woord.

55) een weg

Of, drie dagreizen; dat is, de ruimte van drie dagreizen; versta, tussen de kudden van Labans zonen en de anderen, die Jakob weidde; opdat de witte toch niet met de gevlekte of bruine enigszins zouden vermengd worden.

56) Toen nam

Dit heeft Jakob gedaan door ingeving en regering van God; zie onder, Gen. 31:9. Aldus heeft God voor Jakob gezorgd, opdat Laban hem niet ledig naar huis zou laten gaan; zie onder, Gen. 31:42.

Ge 31.9,42

57) roeden

Of, stokken, of roeden.

58) groen

Of, vers.

59) zij werden

Dat is, verhit zijnde ontvingen zij.

60) gesprekelde,

Te weten, aan de poten, gelijk boven Gen. 30:35.

Ge 30.35
61) de lammeren

Te weten, die veelkleurig of bruin waren. Dezen liet hij voorgaan; de anderen liet hij volgen, opdat dezen die zouden zien wanneer zij zich paarden.

62) hij zette

Te weten, opdat zij door het aanschouwen daarvan niet haars gelijken, dat is eenkleurigen, zouden voortbrengen.

63) der vroegelingen

Dat is, die in het voorjaar geworpen werden, zijnde, naar de eigenschap van het Hebr. woord, vast, sterk, gebonden van lichaam.

64) spade hittig

Dat is, in het najaar; die zwak en onsterk van lichaam waren.

65) brak

Zie boven, Gen. 28:14.

Ge 28.14

66) gans zeer

Hebr. zeer zeer.

Copyright information for DutKant