Genesis 30:27

35) genade

Zie over deze manier van spreken boven, Gen. 18:3. Het is een afgebroken reden in zulke toespraken gebruikelijk, die men aanvullen kan met deze woorden: Zo blijf toch bij mij, en zeg maar het loon, dat gij van mij begeert.

Ge 18.3

Genesis 31:24

37) God kwam

Te weten, eer hij Jakob achterhaalde, of bij hem kwam.

38) in een droom

Zie boven, Gen. 20:3.

Ge 20.3

39) noch goed,

Hebr. van het goede tot het kwade, dat is, noch met goede, noch met kwade woorden zult gij hem van zijn reis afbrengen, maar laten hem in zijn reis voortgaan. Verg. boven, Gen. 24:50.

Ge 24.50

Genesis 31:29

48) of goed,

Zie boven, Gen. 31:24.

Ge 31.24

Judges 18:18

36) die nu ten huize van Micha waren ingegaan,

Te weten, de vijf mannen.

Judges 18:20

39) hart van den priester

Een teken dat hij een rechte buikdienaar was, wien het om de wereldse eer en profijt te doen was.

40) vrolijk,

Hebreeuws, goed; gelijk boven, Richt. 16:25.

Jud 16.25

1 Samuel 15:23

33) is een zonde der toverij,

Dat is, zo groot een zonde als de toverij is.

34) afgoderij

Het Hebreeuwse woord betekent ijdelheid, leugen, ongerechtigheid, en somwijlen moeite, arbeid; idem een afgod en afgodendienst, alzo genoemd omdat de afgodendienaars in het plegen van hun afgodische superstiti‰n veel moeiten en arbeid doen, hetwelk toch al ijdelheden zijn, die niet te beduiden hebben.

35) beeldendienst.

Hebreeuws, terafim. Zie de aantekeningen Gen. 31:19.

Ge 31.19

2 Kings 23:24

57) waarzeggers,

Zie van dezen en de duivelskunstenaars, Lev. 19:31.

Le 19.31

58) terafim,

Zie Gen. 31:19.

Ge 31.19

59) drekgoden,

Zie Lev. 26:30.

Le 26.30

Hosea 3:4

11) vele dagen blijven zitten,

Te weten van den tijd af, dat Salmanassar de tien stammen [door deze overspelige vrouw afgebeeld] uit hun land in Assyri‰ zal hebben weggevoerd en in verscheidene plaatsen verstrooid, tot den tijd hunner bekering toe, gelijk in Hos. 3:5 verklaard wordt. Dezen tijd van bekering nemen sommigen in de komst van Christus en de predikatie van het Evangelie door de apostelen; anderen duiden dit op den volgenden en tegenwoordigen toestand van het ganse Joodse volk tot op den tijd hunner laatste bekering, uit Rom. 11:25; het ene sluit het andere niet uit.

Ho 3.5 Ro 11.25

12) koning,

Te weten uit hunne broeders. De zin hiervan is dat zij een langen tijd geen vorm van burgerlijke regering of republiek, noch van algemenen openbaren godsdienst, [hetzij ware of valse] zouden hebben; gelijk het nog ten huidigen dage met hen gesteld is in alle plaatsen, waar zij verstrooid op de aarde wonen.

13) opgericht beeld,

Als daar waren de gouden kalven te Dan en Bethel, idem de Ba„ls.

14) efod

Zie van efod Exod. 28:6. Jerobeam heeft ongetwijfeld met zijn nieuwe priesters ook nieuwe priesterlijke kledingen verordineerd, om het volk van Jeruzalem af te houden. Zie van afgodische efods buiten Gods ordinantie gemaakt Richt. 17:5, enz.

Ex 28.6 Jud 17.5

15) terafim.

Die zij naar de wijze der heidenen hadden, om dien raad te vragen; zie Gen. 31:19; Ezech. 21:21; Zach. 10:2.

Ge 31.19 Eze 21.21 Zec 10.2
Copyright information for DutKant