Genesis 48:19-20

33) groter

Toen de Israelieten het eerst geteld werden in de woestijn, zo werd Efra‹m het eerst geteld, en hij had 8300 mannen meer dan Manasse, gelijk te zien is Num. 1:32,33,35; Num. 2:19,21.

Nu 1.32,33,35 2.19,21

34) volle

Hebr. volheid.

35) In u zal

Anders, naar u; dat is, naar uw exempel; alsof hij zeide: De Israelieten, iemand willende zegenen of geluk wensen, zullen u tot een exempel of voorschrift nemen, gelijk de naastvolgende woorden dit klaarlijk aanwijzen. Zie ook dergelijke manier van zegenen, Ruth 4:11, en van vloeken, Jer. 29:22.

Ru 4.11 Jer 29.22

36) Isra‰l

Dat is, mijn nakomelingen, de Israelieten.

Judges 8:1-2

1) de mannen van Efraim

Zie de aantekeningen Richt. 7:25.

Jud 7.25

2) stuk is dit,

Hebreeuws, ding, zaak.

3) gelijk gijlieden;

Dat is, hetwelk met uw daad te vergelijken is.

4) nalezingen van Efraim

Hij verstaat het vervolgen des vluchtenden heirlegers van de Midianieten en het vangen der twee vorsten; dit vergelijkt hij met het nalezen der druiven, die in den wijnoogst overgelaten zijn, en zijn eigen doen bij den wijnoogst zelf.

5) Abi-ezer?

Dat is, het ganse werk van mij en mijn huis. Want hij was een Abi‰zriet. Zie boven, Richt. 6:11.

Jud 6.11

Judges 12:1-2

1) over naar het noorden;

Versta, over de Jordaan in het land Gilead, waar Jeftha was, noordwaarts.

2) Waarom zijt gij doorgetogen

Gelijk zij tevoren gesproken hadden tot Gideon; boven, Richt. 8;1. Doch lieten zich nog te dien tijde gezeggen, maar hier stichtten zij, uit enkel trotsheid en hoogmoed, een inlandsen krijg, en betonen grote ondankbaarheid tegen Jeftha tot hun eigen nadeel.

3) niet geroepen,

Het tegendeel verklaart Jeftha in Richt. 12:2.

Jud 12.2

4) uw huis met vuur verbranden.

Anders, uw huis over, of, boven u met vuur verbranden.

5) Ik en mijn volk

Hebreeuws, ik was een man van den twist, en mijn volk, en de kinderen Ammons zeer. Jeftha wil zeggen dat, alhoewel de Ammonieten niet op het land van Efra‹m, maar op dat der Isra‰lieten, die in Gilead woonden, aanspraak maakten, hij nochtans Efra‹m, als broeders en bondgenoten, te hulp geroepen heeft, maar tevergeefs. Jeftha zoekt hen eerst met redenen tot afstand van wapenen te bewegen, gelijk hij tevoren aan de Ammonieten gedaan had. Aangaande de Hebreeuwse manier van spreken, vergelijk 2 Sam. 8:10.

2Sa 8.10

1 Kings 11:26

48) een Efrathiet

Dat is, een Efra‹miet, of, die van den stam van Efra‹m was; alzo Richt. 12:5.

Jud 12.5

49) Zereda,

De naam van de stad zijner geboorte, gelegen in den stam Efra‹ms. Zie Joz. 3:16.

Jos 3.16

50) hief ook de hand op

Dat is, viel af van den koning, of maakte moeite en oproer tegen den koning; alzo in 1 Kon. 11:27, en 2 Sam. 20:21, en vergelijk onder, 1 Kon. 11:40.

1Ki 11.27 2Sa 20.21 1Ki 11.40

1 Kings 12:20

32) vergadering riepen,

Te weten, die de oversten der stammen Isra‰ls geleid hadden om te beraadslagen wat hun in deze verdeling der stammen en gelegenheid huns lands te doen stond. Vergelijk boven de aantekeningen 1 Kon. 12:1.

1Ki 12.1

33) niemand

Hebreeuws, niemand was achter het huis Davids.

34) Juda alleen.

Zie boven, 1 Kon. 12:17.

1Ki 12.17
Copyright information for DutKant