Hebrews 10

1) de wet, hebbende

Namelijk der ceremoni‰n onder het Oude Testament.

2) een schaduw

Dat is, een ruw ontwerp, gelijk de schilders plegen een beeld, dat zij daarna willen volmaken, eerst met enige lijnen en schaduwen in het ruw af te tekenen of ontwerpen.

3) der toekomende goederen,

Dat is, der geestelijke en hemelse zaken, die ons in het Nieuwe Testament zouden verworven en medegedeeld worden, dat is, van Christus zelf en Zijn weldaden.

4) het beeld zelf der zaken,

Sommigen verstaan hierdoor de volmaakte wijze van den uitwendigen godsdienst, die God door Christus in het Nieuwe Testament zou instellen, die van de instellingen van het Oude Testament verschilden gelijk een schaduw of eerste ontwerp van het volmaakte beeld eniger zaak; gelijk die daarom ook de eerste beginselen of elementen van A B C der wereld worden genaamd; Gal. 4:3,9. Doch terwijl de apostel nergens in dit en in het voorgaande hoofdstuk enige tegenstelling maakt tussen den uitwendigen godsdienst van het Oude en het Nieuwe Testament, maar alleen tussen de schaduwen van het Oude Testament en Christus zelf met Zijn offerande en weldaden, die Hij ons verworven heeft, zo wordt door anderen door deze woorden het beeld zelf bekwamer de betekenende zaak zelf, of het evenbeeld verstaan, waarnaar deze schaduwen zijn voorgesteld, gelijk wij worden gezegd geschapen te zijn naar Gods beeld of evenbeeld; welken zin het bijgevoegde woord het beeld zelf der zaken, ook vereist; dat is, de zaken zelf in haar volle beeltenis of gedaan, gelijk zij moesten en zouen zijn.

Ga 4.3,9

5) dezelfde offeranden,

Dat is, van enerlei soort, of van eenzelfden aard en natuur.

6) geduriglijk opofferen,

Grieks in gedurigheid, of eeuwigheid; dat is, zonder nalaten, zolang dit priesterdom en deze wet moest duren.

7) heiligen degenen,

Of, volmaken; namelijk naar de conscientie, door het wegnemen der zonde en de schuld der zonde, gelijk hiervoor verklaard wordt, Hebr. 9:9.

Heb 9.9

8) daar toegaan.

Of, tot God gaan; namelijk met hun offeranden.

9) Anderszins zouden zij

Anderen lezen: Zouden zij anderszins niet opgehouden hebben? vragenderwijze, doch de zin komt overeen.

10) geen geweten meer

Dat is, niet meer van zonden bewust zijn; of geen wroeging der conscientie over de zonden zouden hebben; en zouden zich aan geen schuld der zonden meer schuldig kennen, dewijl zij eenmaal daarvan zouden gereinigd of verlost zijn.

11) weder gedachtenis der zonden.

Namelijk niet alleen van de zonden, die dat jaar geschied waren, maar van al de zonden, die tevoren begaan waren. Zie Lev. 16:21.

Le 16.21
12) de zonden wegneme.

Namelijk door Zijn eigen waardigheid en kracht, daar dat maar een lichamelijke en vergankelijke zaak is, daar de zonde een geestelijk kwaad is, en in de ziel, die onsterflijk is, vooral hare plaats heeft.

13) Daarom,

Namelijk Christus de hogepriester der toekomende goederen, in wiens naam David in dezen psalm spreekt, en van wiens komst hij profeteert, gelijk Paulus hier betuigt en de zaak zelf uitwijst.

14) komende in de wereld,

Namelijk wanneer Hij de menselijke natuur aannam en in een persoon met zich verenigde, gelijk hiervoor Hebr. 1:6, en Hebr. 9:11.

Heb 1.6 9.11

15) hebt Gij niet gewild,

Namelijk om die aan te nemen tot een verzoening en voldoening voor de zonde, gelijk de Joden zich inbeelden; anderszins heeft ze God ook gewild om gebruikt te worden voor de gelovigen van het Oude Testament als voorbeelden en sacramentele tekenen, die hen op de toekomende voldoening der offerande van Christus wezen; maar dat ook niet langer dan tot de offerande zelf nu zou volbracht zijn, wanneer deze schaduwen moesten ophouden, gelijk in deze en andere plaatsen wordt bewezen.

16) het lichaam toebereid;

De Hebreeuwse tekst Ps. 40:7, zegt: Gij hebt mij de oren doorboord. Doch de apostel volgt hier de Griekse overzetting, gelijk meest in dezen brief, dewijl dezelfde zin in beiden is begrepen. Want de woorden: Gij hebt mij de oren doorboord, betekenen dat Christus nu mens wordende, zichzelf tot een gewilligen dienstknecht van Zijn Vader overgeeft, om Hem tot den dood van het kruis te gehoorzamen. Het is een gelijkenis genomen van de dienstknechten der Hebre‰n, die nadat zij zes jaren hun heren hadden gediend, het zevende jaar uit den dienst van hun heren niet wilden scheiden, maar tot den dood daarin blijven; tot een getuigenis waarvan de oren hun aan den post der deur werden doorboord, gelijk te zien is Exod. 21:6. Zo dan ook wordt God de Vader hier gezegd, Christus het lichaam toebereid te hebben; omdat Christus de menselijke natuur uit het vlees en bloed der maagd Maria van Zijn Vader, door de kracht van den Heiligen Geest ontvangen hebbende, deze hier overgeeft tot den dienst Zijns Vaders, om Hem gewillig in alles te gehoorzamen, zelfs tot den dood toe, om te zijn een Zoenoffer voor onze zonden. Het is dan zoveel of Hij zeide: Gij hebt mij een lichaam gegeven, dat in uw dienst tot den dood toe gewillig en bereid is.

Ps 40.6 Ex 21.6
17) het begin des boeks is van Mij geschreven),

Grieks in het hoofd, of in de rol des boeks, namelijk uwer wet. Want het wetboek placht bij de ouden in een rol geschreven te worden, gelijk bij ons de landkaarten, en gelijk de Joden nog hebben in hunne synagogen. Nu zijn er vele plaatsen in het boek der wet, die van Christus' komst getuigen, ook zelfs in het begin des boeks, wanneer God het zaad der vrouw beloofd heeft, dat den satan den kop zou vertreden, Gen. 3:15.

Ge 3.15

18) om Uw wil te doen,

Dat is, om u gehoorzaam te zijn tot den dood des kruises, tot verzoening aller gelovigen.

19) Hij neemt het eerste weg,

Namelijk allerlei soorten van zoenoffers, die in het Oude Testament gebracht werden.

20) om het tweede te stellen.

Namelijk zijn gehoorzaamheid onder den wil van Zijn Vader.

21) In welken wil

Dat is, door de gehoorzaamheid van welken wil; gelijk Rom. 5:19.

Ro 5.19

22) wij geheiligd zijn,

Dat is, alles hebben wat tot onze volkomene heiligmaking, namelijk vergeving der zonden, vernieuwing des Geestes en eeuwige zaligheid nodig is.

23) door de offerande

Dat is, welke wil van God daarin ook bestond, dat Christus Zijn lichaam tot een zoenofferande voor onze zonden aan het kruis zou overgeven; Filipp. 2:8.

Php 2.8
24) dezelfde slachtofferen

Dat is, van eenzelfde soort en natuur.

25) geofferd hebbende,

Namelijk aan het hout des kruises.

26) in eeuwigheid gezeten

Dit woord in eeuwigheid, wordt van enigen gevoegd bij het woord geofferd hebbende, doch de eerste samenvoeging is de beste.

27) Voorts verwachtende,

Dat is, in dit Zijn koninkrijk en priesterlijk ambt, gelijk Hij het nu bedient, als Middelaar zo lang volhardende, en de uitvoering daarvan gedurig betrachtende, totdat door Zijn tussenkomst en Zijns Vaders macht al de vijanden onzer zaligheid, en ten laatste ook de dood, zullen teniet gedaan zijn, wanneer Hij dezen vorm van regering zal afleggen, en blijven met den Vader, en den Heiligen Geest alles in allen. Zie 1 Cor. 15:24 enz.

1Co 15.24
28) degenen,

Dat is, die door Zijn Geest en woord in Hem geloven en wedergeboren worden. En wordt hiermede een bepaling gemaakt van degenen, die door Christus' offerande volmaakt worden. Want hoewel Zijn offerande in zichzelf genoegzaam is voor alle mensen, nochtans volmaakt zij niemand dan die door Hem geheiligd worden.

29) de Heilige Geest

Namelijk in Zijn woord en bijzonder in het formulier van het nieuwe verbond, Jer. 31, dat Hij met ons heeft gemaakt. Waaruit dan blijkt, dat de Heilige Geest de ware God is, en een onderscheiden persoon in het Goddelijk wezen.

30) getuigt het ons ook.

Namelijk hetgeen hij in Hebr. 10:14 heeft gezegd. Want hoewel in het formulier van het nieuwe testament, Jer. 31, geen gewag wordt gemaakt van offerande, nochtans dewijl volkomen vergeving der zonden daar beloofd wordt, en de apostel tot hiertoe had bewezen, dat de dood des testamentmakers daartussen moest komen, opdat het nieuwe testament vast zou zijn, en hij zulks ook bewezen had uit Ps. 40, zo besluit hij dan onwedersprekelijk, dat dit door deze enige offerande in het Nieuwe Verbond moest teweeg gebracht worden. Alzo leert ons dan hier de apostel de Schrift met zichzelf vergelijken, om vaste besluiten in zaken des geloofs te maken.

Heb 10.14
31) zegt de Heere:

Dat is, zo zegt de Heere. Welke woorden hier kunnen genomen worden voor Paulus' woorden, hoewel dergelijke bij den profeet ook staan. Anderszins zou in het begin van Hebr. 10:17 iets ontbreken, om het besluit van Paulus te vervullen, namelijl zo zegt hij, of dergelijke, hetwelk ook enige boeken voor Hebr. 10:17 hebben gesteld, omda zij deze woorden, zegt de Heere, voor de woorden van den profeet hebben genomen.

Heb 10.17,17
32) geen offerande meer

Namelijk der verzoening; maar alleen offeranden der dankbaarheid, die in het Nieuwe Testament van ons worden ge‰ist. Zie Rom. 12:1; Hebr. 13:15; 1 Petr. 2:5.

Ro 12.1 Heb 13.15 1Pe 2.5
33) Dewijl wij dan,

Hier begint de apostel het tweede deel van dezen brief; namelijk de vermaningen van den schuldigen plicht der gelovigen. En vermaant hen in het overige deel van dit hoofdstuk tot vrijmoedigheid in het geloof, tot standvastigheid in de belijdenis en tot lijdzaamheid in de verdrukking.

34) in te gaan

Grieks tot den ingang des heiligdoms; dat is, om door geloof, hoop en gebeden regelrecht tot God te gaan in den hemel; Rom. 5:2; Ef. 3:12.

Ro 5.2 Eph 3.12
35) versen en

Het Griekse woord betekent eigenlijk dat vers is geslacht; hetwelk hier op de offerande van Christus ziet, die vers geslacht was en allen tijd in volle kracht blijft.

36) levenden

Dat is, levendmakenden, gelijk Joh. 6:51, want Christus' dood is ons leven.

Joh 6.51

37) weg,

Zo noemt hij Christus voor ons geofferd, omdat wij door Hem en Zijn verdiensten tot God toegang hebben. Zie Joh. 14:6.

Joh 14.6

38) ingewijd heeft

Of, nieuw voorbereid, of voorgesteld heeft. Zie Hebr. 9:18.

Heb 9.18

39) Zijn vlees;

Dat is, Zijn menselijke natuur, waardoor Zijn Goddelijke natuur bedekt werd, gelijk door het voorhangsel de ark des Verbonds en de genadestoel, met het gehele heilige der heiligen.

40) over het huis Gods;

Dat is, de ganse gemeente Gods. Zie hiervoor Hebr. 3:6.

Heb 3.6
41) waarachtig hart,

Dat is, ongeveinsd, oprecht gemoed.

42) [onze] harten

Dat is, onze zielen of gedachten, wil en genegenheden.

43) gereinigd zijnde

Grieks besprengd; dat is, met besprenging van het bloed van Christus gereinigd en bevrijd zijnde van de kwade conscientie. Zie hiervoor Hebr. 9:14.

Heb 9.14

44) het lichaam gewassen

Dat is, onze uitwendige daden of werken, die door het lichaam geschieden.

45) met rein water.

Dat is, door de werking van den Geest van Christus, die door rein water doorgaans wordt aangeduid. Zie Ezech. 36:25; 1 Joh. 5:6.

Eze 36.25 1Jo 5.6
46) der hoop

Namelijk die in ons is; 1 Petr. 3:15.

1Pe 3.15

47) [vast]houden;

Dat is, standvastig behouden, zonder daar af te wijken, of ons daarvan te laten afleiden.

48) is getrouw);

Namelijk in het volbrengen van hetgeen hij beloofd heeft.

49) elkander acht nemen,

Of, elkander waarnemen.

50) bijeenkomst niet nalaten,

Namelijk in de Christelijke vergaderingen, die tot gehoor van Gods woord, algemene gebeden, en gebruik der heilige sacramenten aangericht zijn. Zie Hand. 2:42, en Hand. 20:7; 1 Cor. 11:20, enz.

Ac 2.42 20.7 1Co 11.20

51) de gewoonte hebben,

Namelijk die van de waarheid afvallen, of uit vrees der Joden, of ook door nalatigheid, of uit een groot gevoelen van zichzelf, of uit andere oorzaken hierin vertragen. Zie Matth. 18:20.

Mt 18.20
52) willens zondigen,

Dat is, moedwillig afvallen van dit geloof, hetwelk de apostel hier heeft beschreven, gelijk hierna Hebr. 10:29 deze zonde breder wordt verklaard, die de apostel ook hiervoor, Hebr. 6:6, een afvallen heeft genoemd. Hij spreekt dan hier niet van allerlei zonde of afval, maar van die zonde, die Christus noemt de zonde of lastering tegen den Heiligen Geest, Matth. 12:32, en van de zonde tot den dood, waar Johannes van spreekt, 1 Joh. 5:16, gelijk blijkt uit de volgende eigenschappen, die hierna vermeld worden.

Heb 10.29 6.6 Mt 12.32 1Jo 5.16

53) geen slachtoffer meer over

Namelijk dewijl zodanigen het enige slachtoffer van het Nieuwe Testament, namelijk van den Heere Jezus en Zijn verdienste moedwillig verwerpen en verachten. En schijnt hier ook de apostel te zien op de plaats Num. 15:30,31, daar ook zelfs naar de wet geen offerande tot verzoening wordt toegelaten voor degenen, die met opgeheven hand zondigden, en den Heere versmaadden, maar zonder genade uit het volk moesten uitgeroeid worden.

Nu 15.30,31
54) de tegenstanders

Dat is, de vijanden van Gods waarheid en vervolgers van deze.

55) te niet gedaan,

Dat is, verworpen, verlaten, verloochend, of daarvan afvallig is geworden, gelijk Deut. 13:5,6,7, en Deut. 17:2, wordt verklaard. Want hoewel er meer moedwillige zonden waren, die met den dood werden gestraft, nochtans zo ziet de apostel inzonderheid op deze zonde van den moedwilligen afval, gelijk het Griekse woord athetein, dat is, afzetten of teniet doen, en de vergelijking van Hebr. 10:29 medebrengt.

De 13.5,6,7 17.2 Heb 10.29
56) vertreden heeft,

Dat is, moedwillig veracht en verworpen heeft. Want hetgeen men vertreedt, pleegt men met verachting en verwerping zo te behandelen.

57) het bloed des testaments

Dat is, het bloed van Jezus Christus, door hetwelk het Nieuwe Testament is bevestigd; Matth. 26:28.

Mt 26.28

58) onrein geacht heeft,

Grieks gemeen; dat is, profaan, onheilig, Mark. 7:2; Hand. 10:14. Want hetgeen men verwerpt of verzaakt, dat houdt men voor onrein of onheilig in zaken van den godsdienst.

Mr 7.2 Ac 10.14

59) geheiligd was,

Namelijk uitwendig, ten aanzien van zijn voorgaande belijdenis, aangaande het gehoor van het Goddelijke woord, gebruik der heilige Sacramenten en afscheiding van andere gemene mensen, namelijk Joden en heidenen. Hoewel de zodanige de ware wedergeboorte niet deelachtig was, gelijk Johannes getuigt, 1 Joh. 2:19, en gelijk zulke, 2 Petr. 2:22, evenwel nog honden en zeugen worden genoemd, al worden zij reeds van hun uitwendig slijk gewassen en de onreinheid van afgoderij en andere onheiligheden hadden verlaten.

1Jo 2.19 2Pe 2.22

60) den Geest der genade

Dat is, den Heiligen Geest, die in hen enigen smaak van Gods genade begon te werken, waarover zij zich ook enen tijd verblijdden. Zie hiervan breder Hebr. 6:5.

Heb 6.5
61) Die gezegd heeft:

Namelijk Deut. 32:35,36 waar de Heere belooft, dat Hij Zijn volk zal wreken over hunne vijanden, en oordelen, dat is, richten en beschermen tegen alle vervolgers en verdrukkers. En hier valt op te merken, dat de apostel de woorden der Griekse overzetters naar den Hebreeuwsen tekst verandert en verbetert.

De 32.35,36
62) te vallen in de handen

Namelijk als Hij wraak doet over Zijn vijanden. Anderszins is het beter te vallen in de handen van God dan der mensen, als Hij de Zijnen genadig tuchtigt; 2 Sam. 24:14.

2Sa 24.14
63) nadat gij verlicht zijt geweest,

Namelijk eerst, toen gij gelovig geworden zijt, en door den doop de gemeente van Christus zijt ingelijfd. Hoeveel te meer dan, wil hij zeggen, moet gij standvastig zijn en tegen alle verdrukkingen gewapend, nadat gij nu Christus lang hebt beleden en Hem gediend.

64) een schouwspel geworden zijt,

Dit kan genomen worden •f eigenlijk, dewijl de Christenen dikwijls in de schouwspelen voor de beesten werden geworpen, 1 Cor. 15:32, •f bij gelijkenis, omdat zij in het openbaar in de synagogen en rechthuizen schandelijk ten toon werden gesteld en kwalijk behandeld, gelijk Christus voorzegt, Luk. 12:11, en Luk. 21:12, en Paulus van zich en andere apostelen spreekt, 1 Cor. 4:9.

1Co 15.32 Lu 12.11 21.12 1Co 4.9

65) gemeenschap gehad hebt

Dat is, medelijden gehad hebt, en alle broederlijke hulp bewezen hebt.

66) over mijn banden medelijden gehad,

Namelijk wanneer ik te Jeruzalem overvallen en gevangen ben, en genoodzaakt ben geweest mij op den keizer te beroepen, om het geweld der Joden te ontgaan, toen zonder twijfel de gelovige Joden groot mededogen met Paulus hebben gehad en hem alle hulp bewezen. Zie Hand. 21:33.

Ac 21.33

67) met blijdschap aangenomen,

Namelijk naar de vermaning en belofte van Christus, Matth. 5:11,12, en naar het voorbeeld der apostelen; Hand. 5:41. Zie ook 1 Thess. 2:14.

Mt 5.11,12 Ac 5.41 1Th 2.14

68) in uzelven

Dat is, in de hoop die in u is.

69) uw vrijmoedigheid niet weg,

Dat is, uw vrijmoedige belijdenis, spruitende uit de vrijmoedigheid van het geloof en van de hoop op God, gelijk hiervoor Hebr. 10:23 uitgedrukt staat. Of uw vertrouwen.

Heb 10.23

70) vergelding des loons heeft.

Namelijk uit genade en om Christus' wil. Zie Rom. 11:35; Col. 3:24; Hebr. 13:21.

Ro 11.35 Col 3.24 Heb 13.21
71) lijdzaamheid van node,

Dat is standvastigheid en lijdzame verwachting der vervulling van Gods belofte, gelijk het bewijs, dat de apostel hier uit de plaats van Habakuk haalt, medebrengt.

72) de beloftenis moogt wegdragen;

Dat is, beloofde zaak of erfenis. Zie Gal. 3:22.

Ga 3.22
73) Nog een zeer weinig [tijds

Namelijk is er overig. Deze woorden zijn genomen uit Hab. 2:3; Hagg. 2:7, die de apostel niet van woord tot woord bijbrengt, maar vermeldt den zin daarvan en past ze tot zijn voornemen.

Hab 2.3 Hag 2.6

74) Hij, Die te komen staat,

Namelijk de Messias, Christus.

75) zal uit het geloof leven;

Zie nader van deze overzetting Rom. 1:17.

Ro 1.17

76) zo [iemand] zich onttrekt,

Namelijk van dit geloof en lijdzame verwachting, door afval of verloochening van Christus en Zijn waarheid.

77) Maar wij zijn niet

Hiermede verzacht de apostel het voorgaande dreigement, namelijk dat hij zulk gevoelen van hen niet heeft, hoewel hij zo spreekt, gelijk hij ook in dergelijke waarschuwing hiervoren, Hebr. 6:9, heeft gedaan.

Heb 6.9

78) van degenen,

Grieks der onttrekking.

79) van degenen, die geloven

Grieks des geloofs.

80) behouding

Of, verkrijging, verwerving.

81) der ziel.

Dat is, van de zaligheid der ziel; gelijk Christus ook spreekt Matth. 10:39.

Mt 10.39
Copyright information for DutKant