Isaiah 10

1) dengenen,

Dat is, den rechtsgeleerden en wetgevers.

2) inzetten,

Of, ordineren, voorschrijven.

3) en den schrijvers,

Die de wetten maken en voorschrijven zijn de regeerders des lands, over wie hier het wee uitgesproken wordt.

4) moeite

Of, arbeid, dat is zulke wetten of ordinanti‰n, die den onderzaten moeite en zwarigheid aanbrengen.

5) Om de armen

Dat is, opdat zij de arme lieden verhinderen dat hunne zaak [hoe rechtvaardig die ook zij] in het gericht gehoord, aangenomen of bevorderd worde.

6) opdat de weduwen

Plat tegen de wet Gods; Exod. 22:22.

Ex 22.22
7) ten dage

Dat is, als Ik u tot mijnen toorn kom bezoeken. Hier spreekt de Heere de onrechtvaardige wetgevers en regenten aan.

8) der verwoesting,

Te weten der verwoesting uws lands. Zie 2 Kon. 18:13.

2Ki 18.13

9) van verre komen zal?

Te weten van den koning van Assyri‰. Zie boven Jes. 9:10,11.

Isa 9.11,12

10) Tot wien

Alsof hij zeide: Daar zullen geen mensen in de wereld zijn, die u zullen kunnen helpen.

11) uw heerlijkheid

Dat is, uwen rijkdom, uwe staten en ambten, die u groot en aanzienlijk maken voor de wereld, waar wilt gij die brengen, dat zij de uwe blijven en u niet afgenomen worden?

12) niet zou buigen

Anders: zonder mij zullen zij zich buigen, enz. ontbloot zijnde van mijne hulp. Hier spreekt God nog steeds de onrechtvaardige rechters aan. Anders: zonder dien, of behalve dien, die zich lager dan de gevangene zal buigen, zullende ook onder de verslagenen vallen; dat is, zij zullen niet alleen gevankelijk weggevoerd worden, maar behalve die, zullen er ook enigen doodgeslagen worden.

13) den Assyrier,

Hebreeuws, Assur; welk woord somtijds de nakomelingen van Assur betekent, somtijds het land van Assyri‰; hier betekent het den koning van Assyri‰ met zijn leger.

14) roede

Dat is, die Ik in mijnen toorn wil gebruiken als ene roede om mijn volk te kastijden. Zie Job 9:34.

Job 9.34

15) en Mijn grimmigheid

Alsof God zeide: Ofschoon Ik in mijnen toorn aan de Assyri‰rs de macht geef om mijn volk te slaan; zo zal Ik hen evenwel ook straffen.

16) stok in hun hand!

Anders: O Assur, de roede mijns toorns en in wiens hand mijne grimmigheid een stok is.

17) hem zenden

Te weten den koning van Assyri‰ met zijn heirleger.

18) tegen een huichelachtig volk,

Te weten tegen de tien stammen van Isra‰l en tegen het volk van Juda, die zich wel voor mijn volk uitgeven en den uiterlijken godsdienst enigermate oefenen, maar inderdaad zijn zij huichelaars en spotters. Zie de aantekening Job 8:13.

Job 8.13

19) Ik zal hem bevel

Dat is, Ik zal hem door een heimelijke inwendige beweging [volgens mijn rechtvaardig oordeel] alzo besturen en regeren. Zie de aantekening 2 Sam. 16:10.

2Sa 16.10

20) tegen het volk

Dat is, tegen het volk, over hetwelk Ik zeer vergramd en verbolgen ben; of over hetwelk Ik mijne verbolgenheid zal uitstorten.

21) den roof rove,

Of een buit buite en een roof rove.

22) het ter vertreding,

Te weten het huichelachtige volk.

23) zo niet meent,

Hebreeuws, zich zo niet inbeeldt; te weten, dat Ik hem zend om een huichelachtig volk te straffen; hij heeft veeleer een ander oogmerk in dezen krijg, dien hij den Joden aandoet, dan Ik heb; maar Ik zal het alles regeren naar mijn heiligen wil en heimelijken raad.

24) maar hij zal

Hebreeuws, maar verdelgen is in zijn hart.

25) Zijn niet

Alsof hij zeide: Ben ik niet die grootmachtige heerser, wien zelfs de koningen onderworpen zijn en ten dienste staan moeten? Zodat ik ben een koning der koningen. Zie dergelijk pochen 2 Kon. 18:24,33, enz., en 2 Kon. 19:10, enz.

2Ki 18.24,33 19.10
26) Is niet

Alsof hij zeide: Hebben niet ik en mijn vader Salmanasser en andere mijner voorzaten, al deze machtige steden, zowel de ene als de andere, onder onze heerschappij en gebied gebracht? Zie 2 Kon. 18:34.

2Ki 18.34

27) Kalno

Anders, Kalne, Gen. 10:10, en Amos 6:2. Enigen menen dat dit Seleuci‰ is.

Ge 10.10 Am 6.2

28) Karchemis?

Een stad, gelegen aan de rivier Eufraat, 2 Kron. 35:20; Jer. 46:2.

2Ch 35.20 Jer 46.2

29) Hamath

Zie Gen. 10:18.

Ge 10.18

30) Arfad?

Zie 2 Kon. 18:34.

2Ki 18.34
31) gevonden

Dat is, overweldigd, verkregen, gelijk Job 31. Zie aldaar de aantekening Job 31:25.

Job 31.25

32) der afgoden,

Dat is, dergenen die de afgoden eren. Zie van het Hebreeuwse woord Elim Lev. 19:4.

Le 19.4

33) ofschoon

Of, en nochtans, of daar toch.

34) beter

Dat is, voortreffelijker.

35) zijn,

Of, waren.

36) [die] van Jeruzalem

Te weten, afgoden. Zie Jes. 10:11.

Isa 10.11
37) niet kunnen

Alsof hij zeide: Ja ik zal het aan Jeruzalem nog veel lichter en beter kunnen doen.

38) hare afgoden?

Zie 1 Sam. 31:9. De koning van Assyri‰ spreekt hier op zijn heidens, alsof hij te Jeruzalem met den godsdienst zulk ene gelegenheid gehad had als met der heidenen afgoden.

1Sa 31.9
39) Want het zal

Dit past op het wee, Jes. 10:5 over de Assyri‰rs gesproken. Want van Jes. 10:6 tot Jes. 10:12 heeft de profeet verhaald de trotse woorden des konings van Assyri‰ en zijn inval in der Isra‰lieten land.

Isa 10.5,6,12

40) als de HEERE

Dat is, als de Heere zijn volk genoegzaam door de Assyri‰rs zal getuchtigd hebben.

41) Ik

De Heere.

42) te huis zoeken

De straffen; zie de aantekening Gen. 21:1.

Ge 21.1

43) de vrucht

Dat is, zijn godslasterlijk en vermetelijk roemen en pochen, hetwelk als een kwade vrucht uit zijn hovaardig gemoed spruit.

44) van den koning

Te weten van Sanherib.

45) van de hoogheid

Dat is, zijner hovaardige ogen.

46) Omdat hij

Of, omdat hij zal gezegd hebben.

47) want ik ben

Of, dewijl ik kloekheid gebruikt heb.

48) ik heb de landpalen

Alsof hij zeide: De koninkrijken die tevoren ieder hunne grenzen hadden, die heb ik geheel ineengesmolten en mij onderdanig gemaakt.

49) hun voorraad

Of, hun gerede schatten; dat is, hun dierbaarste schatten.

50) heb als een geweldige

Dat is, ik heb de koningen en andere machtige heren van hunne staten gezet en vernederd.

51) de inwoners

Of, de bezitters.

52) vermogen

Of, de macht, dat is den rijkdom.

53) als een nest,

Dat is, als vogels op de eieren in hun nest.

54) ik heb het ganse

Alsof hij zeide: Ik heb al hunne goederen en rijkdommen in mijne schatkamers gebracht.

55) die een vleugel

Te weten om te vluchten, of om mij tegenstand te doen. Alsof hij zeide: Zij zijn van mij zo verschrikt geweest, dat zij zich tegen mij niet repten noch roerden.

56) den bek

Of, den mond opende.

57) piepte.

Of, kirde, schaterde, kikte, te weten om ergens hulp te gaan zoeken, of om aan iemand over mij te klagen.

58) Zal

Tot hiertoe zijn beschreven de woorden van den koning van Assyri‰; nu spreekt de profeet wederom, en het is zoveel alsof hij zeide: Is het billijk, dat zich een bijl beroeme tegen, enz. Hij wil zeggen: Geenszins. Versta hierbij: Alzo heeft de koning van Assyri‰ geen reden tegen den Heere te pochen, die hem gebruikt heeft als een bijl, zaag, enz.

59) een bijl

Aldus worden de Assyri‰rs genoemd, omdat God hen als instrumenten gebruikt heeft om de Joden te tuchtigen en te kastijden; tegelijk verwijt hier God de Heere den Assyri‰r zijne vermetelheid en zijn grootspreken, waarvan Jes. 10:13,14 te lezen is.

Isa 10.13,14

59) een zaag

Aldus worden de Assyri‰rs genoemd, omdat God hen als instrumenten gebruikt heeft om de Joden te tuchtigen en te kastijden; tegelijk verwijt hier God de Heere den Assyri‰r zijne vermetelheid en zijn grootspreken, waarvan Jes. 10:13,14 te lezen is.

Isa 10.13,14

60) pochen

Of, zich verheffen. Hebreeuws, groot maken.

61) die ze trekt?

Of, die ze beweegt?

62) bewoog

Versta hierbij, alzo ongerijmd zou het zijn indien zulks geschiedde.

63) Als men een stok

Alsof God zeide: Zou een stok zich beroemen omdat iemand hem opheft, daar het toch een stuk hout is en blijft?

64) zijn

Te weten de koning van Assyri‰.

65) vetten

Versta hier door de vetten de vorsten en voortreffelijkste oversten van den koning van Assyri‰, waar hij zo hoog op pocht.

66) magerheid

Dat is, een uitterende ziekte; zie de aantekening Ps. 106:15. Of hij wil zeggen, dat hen de Heere zal verdelgen en teniet maken. Zie 2 Kon. 19:35.

Ps 106.15 2Ki 19.35

67) onder

Anders: in plaats zijner heerlijkheid zal Hij, enz.

68) zijn heerlijkheid

Aldus wordt hier genoemd het leger van den koning van Assyri‰, omdat hij daarop zeer pochte.

69) een brand

Te weten als hij door een engel met pestilentie zullen verslagen worden. Vergelijk hiermede de geschiedenis 2 Sam. 24:16.

2Sa 24.16
70) het Licht

Dat is, de Heere, die zijn volk verlicht door zijn Woord en Geest, als het in duistere ellenden en ook in geestelijke dwalingen vervallen zal wezen. Zie Ps. 36:10, en Ps. 84:12.

Ps 36.9 84.11

71) zal tot een vuur

Dat is, de Heere zal de Assyri‰rs verteren, gelijk vuur en vlam het hout of stro verslinden.

72) zijn

Te weten van het volk van Isra‰ls Heilige.

73) Heilige

Dat is, God, die het volk Isra‰l heiligt en eert, en die zichzelven betuigt heilig te zijn. Zie boven Jes. 1:4.

Isa 1.4

74) tot een vlam,

Te weten om de Assyri‰rs te verbranden en te verdelgen.

75) zijn

Te weten van den koning van Assyri‰.

76) doornen

Dat is zijn krijgsvolk, groot en klein, heer en knecht, die de Joden gestoken, gekrabd en geplaagd hebben. Zie boven Jes. 9:17, en onder Jes. 37:36.

Isa 9.18 37.36

75) zijn

Te weten van den koning van Assyri‰.

76) distelen,

Dat is zijn krijgsvolk, groot en klein, heer en knecht, die de Joden gestoken, gekrabd en geplaagd hebben. Zie boven Jes. 9:17, en onder Jes. 37:36.

Isa 9.18 37.36

77) op een dag.

Dat is, op een korten tijd. Onder den dag wordt hier ook de nacht verstaan, want hetgeen hier gedreigd wordt, is in den nacht geschied; 2 Kon. 19:35, en Jes. 37:36.

2Ki 19.35 Isa 37.36
78) Hij verteren

Te weten de Heere.

79) zijns

Te weten van Sanherib, den koning van Assyri‰.

80) wouds

Dat is, legers, hetwelk schijnt een dor woud te zijn, vanwege de menigte der spiesen en speren zijner soldaten. Anderen verstaan hier door het woud de prinsen en vorsten van den koning van Assyri‰, die als sterke bomen geacht werden.

81) zijns vruchtbaren velds;

Dat is, zijner vette, geweldige, rijke vorsten. Anders, zijn Karmel; dat is, zijn land, dat zo schoon en vruchtbaar is als Karmel. Zie 2 Kon. 19:23.

2Ki 19.23

82) van de ziel af,

Dat is, hij zal hun niet alleen de ziel, dat is het leven, benemen, maar hij zal ook hunne lichamen vernielen. Of versta door ziel de mensen; door vlees het vee.

83) hij

Te weten de koning van Assyri‰.

84) zal zijn,

Dat is, het zal hem gaan.

85) versmelt.

Of, bezwijmd, versaagd wordt, of bezwijkt; dat is, als hem het hart in het lijf van angst en vrees versmelt. Zie de vervulling 2 Kon. 19:36, enz. Anders, wanneer een vluchtige versmelt.

2Ki 19.36
86) de overgebleven

Dat is, de overige soldaten van zijn leger, gelijk Jes. 10:18, inzonderheid de oversten, die ontkomen zullen uit het leger van Sanherib. Zie onder Jes. 10:33.

Isa 10.18,33

87) weinig

Zie de aantekening Gen. 34:30.

Ge 34.30

88) ja,

Alsof hij zeide: Men zal er geen kloeken man, die in het rekenen geoefend is, toe behoeven, een kind zal hen lichtelijk kunnen tellen, want hunner zullen weinig zijn.

89) En het zal

In Jes. 10:20 wijst de profeet het overblijfsel de vrucht en nuttigheid aan, ontstaande uit de boven verhaalde tuchtiging van het volk van Juda door Sanherib, alsook de verlossing uit zijne macht en geweld.

Isa 10.20

90) het overblijfsel

Te weten die door de Assyri‰rs niet zullen omgebracht zijn.

91) de ontkomenen

Hebreeuws, de ontkoming des huizes van Jakob.

92) niet meer steunen

Dat is, hun voortaan niet meer verlaten op, enz.

93) op dien,

Te weten op den koning van Assyri‰, dewijl hij hen bedrogen heeft. Zie boven Jes. 7:20; 2 Kon. 16:7; 2 Kron. 28:20.

Isa 7.20 2Ki 16.7 2Ch 28.20

94) den Heilige Isra‰ls,

Zie boven Jes. 10:17, en Jes. 1:4, en Jes. 5:19,24, enz.

Isa 10.17 1.4 5.19,24

95) oprechtelijk.

Hebreeuws, in der waarheid; dat is, zonder huichelarij.

96) Het overblijfsel

Dat is, de overgeblevenen. Hebreeuws, Schear Jaschub, ziende op den naam, dien de profeet zijnen zoon gegeven heeft, uit het bevel Gods, boven Jes. 7:3; zie de aantekening aldaar. En versta hier door de overgeblevenen de uitverkorenen Gods onder de Joden, die God uit den algemenen ondergang gered had, en die met waar geloof op God vertrouwden en volstandig bleven.

Isa 7.3

97) zal wederkeren,

Of, bekeerd worden, namelijk tot den sterken God.

98) het overblijfsel van Jakob,

Als straks.

99) Want

Alsof hij zeide: Ofschoon het volk van Isra‰l veel is, zo zullen zij niet allen bekeerd noch zalig worden; maar alleen enigen, die God in Christus heeft uitverkoren. Zie Rom. 9:27. Evenals het toegegaan is ten tijde als de Assyri‰rs de Isra‰lieten hebben overvallen en geslagen; verre het grootste deel is gevangen en omgekomen.

Ro 9.27

100) gelijk het zand

Te weten in groten getale.

101) daarvan

Of, deszelven.

102) de

Of de juiste verdelging, en alzo Jes. 10:23. Dat is, het verderf in den heimelijken raad Gods bestemd, in welken Hij besloten heeft hoevelen van de Isra‰lieten er zouden verdelgd worden, en welke.

Isa 10.23

103) verdelging

Te weten der ongehoorzame Joden, zo uiterlijke en lichamelijke, alsook inwendige en geestelijke. Gelijk af te nemen is uit den zin der woorden van den apostel Paulus; Rom. 9:27,28; waar de apostel deze woorden bijbrengt.

Ro 9.27,28
104) en hij zijn staf

Anders: want Hij [te weten, God] zal zijnen staf voor u [dat is, tot uwe bescherming] opheffen.

105) naar de wijze

Verstaat men door hij in het voorgaande lid den koning van Assyri‰, zo is dit te zeggen: Gelijk de Egyptenaars eertijds gedaan hebben; maar verstaat men door hij God den Heere, zo is dit de zin: Gelijk God de Egyptenaars eertijds geplaagd heeft. Alzo ook onder Jes. 10:26.

Isa 10.26
106) Want nog

Anders: Maar nog een weinig, een luttel, zo zal de gramschap [over u] een einde nemen, maar mijn toorn zal [ontsteken] tot hunne vernieling.

107) een klein weinig,

Dat is, in zeer korten tijd, te weten, kort nadat de koning van Assyri‰ met zijn leger in het Joodse land zal gekomen zijn.

108) hun

Te weten der Assyri‰rs.

109) vernieling.

Of, uitroeiing, verderving, of verdelging.

110) tegen hem

Te weten tegen den koning van Assyri‰.

111) een gesel

Te weten vooreerst den slaanden engel, en straks daarna van den koning van Assyri‰'s eigen zonen; zie 2 Kon. 19:35,37.

2Ki 19.35,37

112) gelijk de slachting

Dat is, gelijk eertijds de Midianieten door Gideon plotseling zijn overvallen geweest; Richt. 7:19, enz.; Jes. 9:3,4.

Jud 7.19 Isa 9.4,5

113) de rots van Oreb;

Gelegen bij Bethabara aan de Jordaan, die de rots Oreb genoemd wordt, omdat Oreb, een van de vorsten der Midianieten, aldaar van Gideon is verslagen. Zie Richt. 7:24,25.

Jud 7.24,25

114) [gelijk]

De zin is: Gelijk Farao met zijn leger in de Rode zee is omgekomen als Mozes zijnen staf ophief, alzo zullen ook de Assyri‰rs in het verderf vervallen en omkomen.

115) naar de wijze

Zie de aantekening boven Jes. 10:24.

Isa 10.24
116) zijn last

Te weten de last, dien de koning van Assyri‰ ulieden heeft opgelegd.

117) verdorven worden,

Of, in stukken gehouwen, of verscheurd worden; dat is te schande of teniet gemaakt worden.

118) om des Gezalfden wil.

Hebreeuws, om, of vanwege de olie; te weten, waarmede de gezalfde des Heeren zou gezalfd worden, dat is, om Christus' wil, welken God tot een koning over zijn volk gezalfd en gesteld heeft. Vergelijk boven Jes. 9:3,5.

Isa 9.4,6
119) Hij komt

Te weten Sanherib, de koning van Assyri‰, met zijn leger. Hier beschrijft verder de profeet den tocht van Sanherib, als hij trekken zou om Jeruzalem te gaan belegeren, mitsgaders welke steden hij onderweg zou innemen en plunderen.

120) Ajath,

Of, Ai; zie van deze stad Joz. 7:2, en Joz. 8.

Jos 7.2

121) Migron;

Zie 1 Sam. 14:2.

1Sa 14.2

122) Michmas

Zie 1 Sam. 13:2, en 1 Sam. 14:5.

1Sa 13.2 14.5

123) legt hij zijn

Hebreeuws, Michmas beveelt hij zijne vaten, of bagage. Anders: te Michmas monstert hij zijn gereedschap; te weten den trein van oorlog.

124) den doorgang,

Dat is, de engten der bergen bij Michmas, door welke men gaan moest als men uit Efra‹m naar den stam van Benjamin reisde. Zie 1 Sam. 13:23. Anders: in de rustplaats, of in de herberg te Geba vernachten zij.

1Sa 13.23

125) Geba

Van Geba, zie 1 Sam. 14:5.

1Sa 14.5

126) Rama

Dat is, de burgers te Rama beven; te weten van wege de aankomst der Assyri‰rs. Zie van Rama Joz. 18:25.

Jos 18.25

127) Gibea Sauls vlucht.

Dat is, de burgers te Gibea Sauls. Van deze stad wordt ook gesproken 1 Sam. 11:4; aldus genoemd omdat de koning Saul daar geboren was. Zie 1 Sam. 10:26.

1Sa 11.4 10.26
128) Roep

Hebreeuws eigenlijk neit, (bries) gelijk de paarden; dat is, verhef uwe stem en schreeuw luide.

129) gij dochter

Jeruzalem was de moederstad, de kleine steden werden dochters genoemd. Hier wordt gesproken van de inwoners van Gallim, een stad in den stam van Benjamin gelegen, gelijk ook de steden van welke Jes. 10:31 gesproken wordt.

Isa 10.31

130) laat ze horen

Anders: O gij arme Anathoth, laat u horen tot La‹s toe. Of aldus: Merk op, o La‹s.

131) Lais toe,

Ene stad, gelegen aan het uiterste van het Joodse land. Zie Richt. 18:14,27,28.

Jud 18.14,27,28

132) Anathoth!

Ene stad in Benjamin, waar de profeet Jeremia geboren is, drie mijlen van Jeruzalem gelegen. Zie Joz. 21:8, en Jer. 1:1.

Jos 21.8 Jer 1.1
133) Madmena

Dat is, burgers van Madmena.

134) vliedt weg,

Te weten uit vrees der vijanden, die aan komen marcheren.

135) vluchten

Of, verzamelen zich [om te vluchten]. Zie Jer. 4:6.

Jer 4.6
136) blijft

Hebreeuws, staande te Nob; te weten eer hij op Jeruzalem aankomt.

137) hij te

Te weten Sanherib met zijn leger.

138) Nob;

Een priesterlijke stad in Benjamin, bij Jeruzalem, 1 Sam. 21, 22.

139) hij zal

Rabsake vooruit zendende met grote macht van krijgsvolk, van Lachis naar Jeruzalem toe, trotseerde den koning Hizkia en de inwoners van Jeruzalem; Jes. 36:2.

Isa 36.2

140) bewegen

Anders: opheffen, als dreigende.

141) [tegen] den berg

Dat is, tegen de stad Jeruzalem op en aan den berg Zion gelegen; gelijk boven Jes. 1:8.

Isa 1.8

142) der dochter

Anders: des huizes Zions.

143) den heuvel

Op welken Jeruzalem gebouwd is.

144) met geweld

Of, geweldiglijk. De zin is: Hij zal zijn leger verdelgen, niet allengskens, maar gezwind en met grote macht, gelijk men de grote takken der bomen met geweld afhouwt, te weten door een engel. Zie 2 Kon. 19:35.

2Ki 19.35

145) de takken

Dat is, de sterke en geweldige krijgslieden in het heir van den koning van Assyri‰.

146) afkappen,

Het Hebreeuwse woord betekent zoveel als de takken aftakken. Anders: afhakken. Vergelijk boven Jes. 10:19.

Isa 10.19

147) die hoog

Dat is, de vorsten in het leger van den koning van Assyri‰.

148) en de verhevenen

Anders: dat is.

149) Hij zal

Te weten de Heere.

150) met ijzer

Dat is, met het zwaard van den engel.

151) de verwarde

Gelijk boven Jes. 9:17.

Isa 9.18

152) de Libanon

Dat is, de krijgslieden van den koning Sanherib, die zijn te vergelijken bij de bomen, die op den Libanon groeien, zo in grootte als in getal.

153) door den Heerlijke.

Versta hier door den Heerlijke God den Heere zelf, of zijn slaanden engel; zie de geschiedenis Jes. 37:36, of door den geweldige, of machtige; zie Ps. 8:2.

Isa 37.36 Ps 8.1
Copyright information for DutKant