Isaiah 40

1) ulieder

Te weten Christus, waarachtig God in het vlees geopenbaard.

2) zeggen.

Te weten tot de apostelen en al degenen, die Hij zal uitzenden om het Evangelie te prediken.

3) Spreekt

Te weten ten tijde der verschijning van Christus in het vlees.

4) naar het hart

Dat is, vriendelijk en troostelijk. Zie Gen. 34:3.

Ge 34.3

5) van Jeruzalem,

Dat is, van de burgers te Jeruzalem en de kerk Gods in het algemeen.

6) roept haar toe,

Of, predikt haar.

7) haar strijd

Aldus noemt hij allerlei ellende en zwarigheid, waarmede zij te strijden hadden gehad, toen God hem met dezelve bezocht had; in het bijzonder kan men hieronder verstaan de zware oorlogen, waarmede het Joodse volk v¢¢r de tijden van Christus is bezocht geweest; en versta wijders inzonderheid de vijandschap tussen God en ons, die door Christus den Middelaar is weggenomen. Anders: hun gezetten tijd. Zie de aantekening Job 7:1.

Job 7.1

8) ongerechtigheid

Dat is, al hunne zonden.

9) verzoend is,

Hebreeuws, aangenaam, of welgevallig is geworden; namelijk God den Heere; dat is de boetvaardige zondaars zijn in genade ontvangen door de voldoening van onzen Heere Christus en de vergeving hunner zonden. Vergelijk boven Jes. 27:9.

Isa 27.9

10) dat zij van de hand

Of, want zij heeft van, enz. Als God zijn volk kastijdt, en dat dan hetzelve zich onder zijn slaande hand verootmoedigt, zo worden terstond de ingewanden zijner barmhartigheid [gelijk de Schriftuur menselijk van God spreekt] over hetzelve beroerd, en het berouwt Hem dat Hij hen hard geslagen heeft; zie Jer. 16:18.

Jer 16.18

11) dubbel

Dat is, overvloedig genoeg; vergelijk Jer. 16:18, en Jer. 17:18, ook onder Jes. 61:7.

Jer 16.18 17.18 Isa 61.7
12) Een stem

Te weten ten tijde der komst van Christus.

13) des roependen

Of, van den prediker; te weten van Johannes den Doper. Zie Mal. 3:1; Matth. 3:3; Mark. 1:3; Luk. 3:4; Joh. 1:23.

Mal 3.1 Mt 3.3 Mr 1.3 Lu 3.4 Joh 1.23

14) Bereidt den weg

Dat is, weert uit uwe harten alle boosheid en verdorvenheid, en zoekt bij Christus vergeving derzelve, opdat Hij tot u inkere en in uwe harten wone.

15) in de wildernis

Aldus noemt Hij de zondige wereld, of de boosheid der mensen in dezelve. Of, deze woorden kunnen zien op de plaats, waar Johannes de Doper gepredikt heeft.

16) baan

Of, gehoogden weg, straat.

17) Alle dalen

Dat is, hij zal alles richtig en effen maken, de harten der uitverkorenen zullen tot God bekeerd worden, te weten door de predikatie van Johannes den Doper. Zie Luk. 1:16,17.

Lu 1.16,17

18) alle bergen

Dat is, de hovaardigen en schijnheiligen zullen gedeemoedigd en tot kennis hunner zonden gebracht worden.

19) wat krom is,

Dat is, de schalksheid en boosheid zal veranderd worden in eenvoudigheid en oprechtheid.

20) hobbelachtig is,

Of, hoekig.

21) een vallei

Dat is, tot een effen land.

22) de heerlijkheid

Dat is, de grote genade en goedertierenheid des Heeren over zijn volk en de eer zijner waarheid, doende hetgeen Hij tevoren beloofd had.

23) zal geopenbaard

Te weten in den persoon van den Messias, door zijne menswording en goddelijke wonderen; Joh. 1:14; 1 Tim. 3:16.

Joh 1.14 1Ti 3.16

24) vlees

Dat is, alle uitverkorenen, van wat staat zij zijn, gelijk onder Jes. 66:23.

Isa 66.23

25) zien,

Dat is, geloven en belijden.

26) dat [het]

Dat is, dat de Heere waarachtig is in al zijne beloften. Of aldus: Alle vlees tegelijk zal het zien, want de mond des Heeren heeft het gesproken. Of, alle vlees tegelijk zal zien dat de mond des Heeren [te weten Christus] spreekt, te weten lerende in het Joodse land. Zie Jes. 40:9.

Isa 40.9
27) Een stem zegt:

Te weten de stem Gods, die de profeten, apostelen, evangelisten en alle getrouwe leraars onderwijst in de leer der waarheid, die zij den mensen moeten voordragen.

28) Roept!

Of, predikt. Alzo straks wederom.

29) hij zegt:

Te weten, elkeen der dienaren Gods.

30) Alle vlees

Dat is, alle mensen, zodanig als zij van nature zijn; Ps. 102:12, en Ps. 103:15. Zie ook Ps. 56:5, en Jak. 1:10; 1 Petr. 1:24.

Ps 102.11 103.15 56.4 Jas 1.10 1Pe 1.24

31) gras,

Dat is, zo vergankelijk als gras en gans van gene waarde, zodat zij buiten zichzelven hunne zaligheid zoeken moeten.

32) al zijn goedertierenheid

Dat is, alles wat het goede vermag, aangaande het tijdelijke leven en het beleid van dien; zie 1 Petr. 1:24.

1Pe 1.24
33) het volk is gras.

Niet alleen de algemene hoop van het zondige volk, maar ook zelfs het volk Gods.

34) bestaat

Want het is een onvergankelijk zaad, door hetwelk wij wedergeboren worden ten eeuwigen leven; 1 Petr. 1:23,25.

1Pe 1.23,25
35) O Sion,

Alwaar de apostelen met de kracht uit de hoogte zouden aangedaan worden, en vanwaar het Evangelie zou uitgaan om door de ganse wereld uitgebreid te worden; zie Jes. 2:3; Micha 4:2; Hand. 2:8.

Isa 2.3 Mic 4.2 Ac 2.8

36) verkondigster

Anderen vertalen Jes. 40:9 aldus: O gij [ziel], die een goede boodschap brengt aan Zion. Of, O gij predikster, of verkondigster van goede boodschap aan Zion. En zo in het volgende lid.

Isa 40.9

37) goede boodschap,

Versta hier door de goede boodschap de zaligheid door Christus.

35) Jeruzalem,

Alwaar de apostelen met de kracht uit de hoogte zouden aangedaan worden, en vanwaar het Evangelie zou uitgaan om door de ganse wereld uitgebreid te worden; zie Jes. 2:3; Micha 4:2; Hand. 2:8.

Isa 2.3 Mic 4.2 Ac 2.8

38) uw God!

Te weten Jezus Christus, zie Hand. 2, Hand. 3, Hand. 4, Hand. 5.

39) de Heere HEERE

Te weten Christus. Dit zijn nu de woorden van den profeet.

40) tegen den sterke,

Te weten den duivel van de hel, Matth. 12:29; Joh. 12:31; Col. 2:15; Hebr. 2:14; 1 Joh. 3:8. Anders: met een sterke [hand].

Mt 12.29 Joh 12.31 Col 2.15 Heb 2.14 1Jo 3.8

41) zal heersen;

Anders, zal over hem [te weten den Satan] heersen; dat is, Christus zal den duivel overwinnen. [Alzo wordt heersen voor overwinnen genomen, onder Jes. 41:2]. Hij zal hem zijne wapenen uittrekken en zijne macht benemen. Vergelijk Luk. 11:21; Joh. 12:31; Col. 2:15; Hebr. 2:14.

Isa 41.2 Lu 11.21 Joh 12.31 Col 2.15 Heb 2.14

42) Zijn loon

Dat is, de straf, die Hij dien sterke en deszelfs aanhangers geven zal, te weten den Satan en den goddelozen mensen, dien zal Hij de eeuwige verdoemenis geven en de genadige beloning aan zijne uitverkorenen. Vergelijk Rom. 2:6; Openb. 22:12.

Ro 2.6 Re 22.12

43) bij Hem,

Te weten bij den Heere; gelijk Jes. 62:11.

Isa 62.11

44) Zijn arbeidsloon

Hebreeuws, zijn werk; dat is, werkloon, of vergelding, die Hij den mensen naar hun werk geven zal; vergelijk Jer. 22:13, met de aantekening.

Jer 22.13
45) Zijn kudde

Dat is, zijne schapen, de gelovigen. Zie Ezech. 34:23,24, en Job 10:11.

Eze 34.23,24 Job 10.11

46) weiden

Dat is, onderrichten en onderwijzen door de predikatie van zijn Woord.

47) de lammeren

Dat is, de nederigen en verslagenen van gemoed zal Hij vriendelijk aannemen en troosten; Matth. 11:28.

Mt 11.28

48) zogenden

Of, dragende.

49) Wie heeft

Alsof hij zeide: Heeft het niet Jezus Christus, als een almachtig God, gedaan? wiens macht, wijsheid en majesteit oneindelijk en onbegrijpelijk zijn.

50) met Zijn vuist

Of, met zijn holle hand.

51) een drieling

Zie de aantekening Ps. 80:6.

Ps 80.5
52) den Geest

Vergelijk Rom. 11:34, en 1 Cor. 2:16.

Ro 11.34 1Co 2.16

53) bestierd,

Of, afgemeten, of afgewogen; dat is volkomenlijk gekend.

54) onderwezen?

Of, geleerd. Hebreeuws, kennis gegeven, of wetende gemaakt.

55) Met wien

Alsof hij zeide: Wie durft zich beroemen dat hij den Heere heeft gewezen den weg, dien Hij ingaan en houden moet om zijne schepselen wijs en rechtvaardig te regeren?

56) die Hem verstand

Of, die hem verstandig zou maken.

57) veelvoudigen

Hebreeuws, der verstandigheden.

58) zijn geacht

Te weten van den Heere, en bij Hem vergeleken zijnde.

59) als een druppel

Te weten als een druppel, die aan een emmer vol water blijft hangen, of als een dropje water, dat in een emmer blijft nadat er het water uitgegoten is.

60) van de weegschaal;

Dat is, dat in de weegschaal blijft, te weten als men poeder of gestoten kruid of iets dergelijks daarin gewogen heeft.

61) werpt

Of, Hij ligt, of heft op; te weten om weg te werpen.

62) de Libanon

Dat is, de bomen van den Libanon.

63) is niet genoegzaam

Dat is, zou niet genoeg hout kunnen leveren, te weten als men den Heere naar zijne waardigheid en hoogheid zou vereren met genoegzame menigte van brandoffers.

64) om te branden,

Anders: om [het brandoffer] te verbranden.

65) zijn gedierte

Te weten van den Libanon, dat is, de dieren, die op den berg Libanon weiden.

66) zijn als niets

Te weten vergeleken zijnde bij den groten en almogenden God; Dan. 4:35.

Da 4.35

67) ijdelheid.

Of, woest; zie de aantekening Gen. 1:2.

Ge 1.2
68) dan zult gij

Te weten, dewijl Hij zulk een groot en machtig God is, en zo vol van majesteit.

69) De werkmeester

Het Hebreeuwse woord betekent een handwerksman in het koper, of in het ijzer, of in het hout; hier betekent het een kopergieter; want daar volgt straks dat het de goudsmid verguldt; Jes. 40:20 betekent het een timmerman of beeldsnijder.

Isa 40.20

70) een beeld,

Het Hebreeuwse woord betekent wel eigenlijk een gesneden of gegraveerd beeld, maar hier wordt het genomen voor een gegoten beeld.

71) de goudsmid

Eigenlijk betekent het Hebreeuwse woord een getier of smelter.

72) overtrekt

Hebreeuws, rekt, of spant het uit. Gen. 1:6 is hetzelfde Hebreeuwse woord. De zin is hier: De goudsmid spreidt het goud eerst uit, te weten als hij het in dunne platen of bladen slaat; daarna overtrekt hij het beeld daarmede.

Ge 1.6

73) giet

Hebreeuws, hij giet, of smelt zilveren ketenen; te weten om het beeld daaraan vast te maken, dat het niet afvalle; of om hetzelve daarmede te versieren.

74) dat hij niet

Dat is, dat hij geen koper heeft, hetwelk hij den kopergieter brenge, noch goud, noch zilver, dat hij den goudsmid brenge. De zin is: die zo arm is, dat hij niet veel missen kan om een kostelijk beeld te laten maken. Anderen: die arm is, die kiest ter offerande een hout uit, dat niet verrot. Anderen: is in een gevaar; een offerande, te weten belooft hij, hoe betaalt hij die? Hij kiest een hout uit, dat niet verrot, en dat offert hij in de plaats van goud of zilver.

75) [dat] niet wankele.

Of, dat zich niet kan bewegen, of dat niet bewogen wordt.

76) Weet gijlieden niet?

Alsof hij zeide: Gij volk van Isra‰l, aan wien zich God van den beginne heeft geopenbaard en zijne wet gegeven heeft, zoudt gijlieden niet weten of verstaan dat de beelden niet dan ijdelheid zijn, en dat God niet kan en mag afgebeeld worden, en dat er geen andere God is dan de enige, eeuwige, ware God, die alles geschapen heeft en nog onderhoudt, bestuurt en door zijne wijsheid regeert?

77) van den beginne

Hebreeuws, van het hoofd; dat is, van dien tijd af, dat het fondament der aarde gelegd was. Sommigen nemen ook het volgende aldus: En hebt gij het van de grondvesten der aarde af niet verstaan?

78) Hij is het,

Te weten God.

79) als sprinkhanen;

Te weten met God vergeleken zijnde. Zie deze gelijkenis ook Num. 13:33.

Nu 13.33

80) breidt

Te weten de hemelen. Zie Ps. 104:2.

Ps 104.2
81) maakt;

Hebreeuws, geeft; vergelijk Ps. 2:9.

Ps 2.9

82) maakt Hij

Dat is, Hij maakt dat zij als niets voor Hem zijn; of dat zij haast vergaan en teniet komen.

83) zij

Te weten die heersers en rechters der aarde.

84) worden niet geplant,

Kunnen of zullen niet zijn of bestaan, indien het God gelieven zal zijne macht aan hen te betonen.

85) als een stoppel

Dat is, alsof zij stoppelen waren.

86) de Heilige?

Te weten God.

87) deze dingen

Te weten die dingen, die in de hoogte zijn, als de hemel en al wat daarin en daaraan is.

88) hun heir

Dat is, de sterren, die Hij elk in haar orde gesteld heeft en als een heirleger elk op hare beurt doet tevoorschijn komen, en zij allen zijn Hem gehoorzaam; zie Ps. 147:4.

Ps 147.4

89) voortbrengt;

Of, uitvoert.

90) niet een gemist.

Te weten van al die soldaten in zijn heir; dat is, van al de sterren.

91) o Jakob!

O mijn volk, mijne kerk.

92) mijn weg

Dat is, mijne gelegenheid, namelijk in welk ongeluk ik ben. Alsof hij zeide: De Heere weet niet hoe het mij gaat, dewijl Hij mij uit mijne ellende niet verlost.

93) mijn recht

Dat is, God doet mij geen recht over mijne vijanden, die mij onrechtvaardig vervolgen.

94) noch moede noch mat

Te weten in het regeren der wereld en zijner kerk in dezelve.

95) De jongen

Dat is, de jonge en rappe lieden, die zich op hunne jonkheid verlaten.

96) vernieuwen;

Hebreeuws, verwisselen, of veranderen; te weten door de werking van den Heiligen Geest, die in hen woont, alzo Jes. 41:1.

Isa 41.1

97) de arenden;

Deze vogel verheft zich hoger in de lucht dat enige andere vogel. Zie Job 39:30; Ps. 103:5; Jer. 49:16; Obad.:4.

Job 39.27 Ps 103.5 Jer 49.16
Copyright information for DutKant