Jeremiah 32:39

65) enerlei hart

Ik zal door mijn Geest alzo in de harten van mijne uitverkorenen werken, dat zij door ‚‚n geloof en ‚‚n godsdienst in liefde aan elkander zullen verbonden en verenigd zijn.

66) weg geven,

Dat is, enerlei godsdienst of religie, enerlei manier of wijze van geloof en leven, zie Jes. 30:21, en Jes. 35:8; boven Jer. 6:16; Matth. 22:16; Hand. 9:2, en Hand. 18:25,26, enz.

Isa 30.21 35.8 Jer 6.16 Mt 22.16 Ac 9.2 18.25,26

67) goede,

Dat is, tot hun best, heil en zaligheid.

Hosea 6:9

28) benden der straatschenders

Of, stropende benden, struikrovers, enz., die in die landen, vermits de gebergten en woestijnen, vele waren, inzonderheid bij den vervallen staat des lands.

29) wachten,

Om den reizenden man af te zetten, te moorden en te plunderen.

30) priesteren;

Of, regeerders der officieren, zo kerkelijke als burgerlijke. Zie boven Hos. 4:9.

Ho 4.9

31) Sichem,

Ook ene stad der Levieten en een vrijstad, aan de westzijde van de Jordaan in Kana„n; Joz. 21:21. Zie wijders van Sichems gelegenheid, Richt. 8:31, en Richt. 9:25 met de aantekening. Waaruit blijkt dat aldaar de rovers op de hoogten der bergen plachten te loeren op degenen, die op de heerstraten voorbij reisden. Zo deden nu de priesters, gestijfd door de goddeloze regenten. Een gruwelijk gevolg van afgoderij. Vergelijk boven Hos. 5:1,2, met de aantekening. Anders [naar] de wijze van Sichem, idem, met [enen] schouder; dat is, eendrachtiglijk. Zie Zef. 3:9.

Jos 21.21 Jud 8.31 9.25 Ho 5.1,2 Zep 3.9

32) schandelijke daden.

Dat is, zij vergrijpen zich niet uit roekeloosheid, haastigheid of onbedachtzaamheid, maar bedrijven zulke gruwelijke schelmstukken met voorbedacht opzet, waar het Hebreeuwse woord op ziet.

John 10:16

28) andere schapen, die

Namelijk de uitverkorenen uit de heidenen.

29) stal niet zijn;

Namelijk der Joodse gemeente; Joh. 11:51,52.

Joh 11.51,52

30) stem horen; en

Dat is, leer, van de apostelen en andere getrouwe dienaars des Woords hun voorgedragen.

31) kudde, [en] een Herder.

Dat is, ene gemeente, bestaande beiden uit Joden en heidenen; Ef. 2:13,14.

Eph 2.13,14

Acts 1:14

29) volhardende

Dat is, krachtig, standvastig, en met lijdzaamheid aanhoudende.

30) de vrouwen,

Namelijk die Christus van Galilea waren gevolgd, en Hem hadden gediend, Matth. 27:55,56; Mark. 15:40; Luk. 23:55; Joh. 19:25, en ook met hunne huisvrouwen, die mede van node hadden gesterkt te worden, als zullende metgezelinnen zijn van de reizen harer mannen; 1 Cor. 9:5.

Mt 27.55,56 Mr 15.40 Lu 23.55 Joh 19.25 1Co 9.5

31) broederen.

Dat is, neven en bloedverwanten, Matth. 12:46, als daar waren Jakobus en Joses, Simon en Judas, zonen van Maria, Christus' moeders zuster; Matth. 13:55.

Mt 12.46 13.55

Acts 2:1

1) Pinkster[feest]

Het woord Pinkster is een gebroken woord van het Griekse woord Pentecoste, dat is, de vijftigste dag; waarmede genaamd werd het tweede grote jaarfeest, op hetwelk de eerstelingen der vruchten geofferd werden, Num. 28:26, omdat het begon op den vijftigsten dag na den tweeden paasdag, Lev. 23:15,16, op welken vijftigsten dag na het eerste pasen en den uitgang der kinderen Isra‰ls uit Egypte, ook de wet van God op den berg Sina‹ is gegeven; Exod. 19;1,11. Zie van dit feest ook Hand. 20:16; 1 Cor. 16:8.

Nu 28.26 Le 23.15,16 Ac 20.16 1Co 16.8

2) vervuld werd,

Dat is, gekomen was.

3) zij allen

Namelijk de twaalf apostelen, wien deze belofte voornamelijk was gedaan. Zie hierna Hand. 2:4,14,15.

Ac 2.4,14,15

4) bijeen.

Dat is, in ‚‚ne plaats vergaderd, namelijk in ene opperzaal binnen Jeruzalem; Hand. 1:13.

Ac 1.13

Acts 2:46

96) van huis tot

Dat is, in de huizen, nu in het ene, dan in het andere.

97) brood brekende,

Zie Hand. 2:42.

Ac 2.42

98) aten zij te

Namelijk elkeen zijn deel toebrengende, om zich alzo matig met elkander te verheugen en onderling te stichten. Grieksn namen zij tezamen voedsel.

Acts 4:32

66) een hart en

Dat is, zeer grote enigheid, zo in de leer en in het gevoelen, als in de gemoederen en toegenegenheid tot elkander in liefde en vrede.

67) zijn eigen ware,

Zie hiervan Hand. 2:44, en Hand. 5:4.

Ac 2.44 5.4

Ephesians 2:14

41) onze vrede,

Dat is, oorsprong en oorzaak van onzen vrede, zo tussen God en de mensen, als tussen de mensen zelf, namelijk Joden en heidenen.

42) deze beiden

Dat is, Joden en heidenen.

43) des afscheidsels

Of des tuins; namelijk die de Joden van de heidenen scheidde en afschutte, gelijk een muur twee huizen of plaatsen pleegt van elkander te scheiden. Waardoor de wet der ceremoni‰n verstaan wordt, die dit onderscheid tussen Joden en heidenen maakte. En Paulus schijnt hier ook te zien op het scheuren van het voorhangsel des tempels, dat scheurde toen Christus leed; Matth. 27:51; Luk. 23:45.

Mt 27.51 Lu 23.45
Copyright information for DutKant