Jeremiah 50

1) dienst van den profeet Jeremia.

Hebreeuws, hand.

2) werpt een banier op,

Om elkeen tot opmerking te verwekken, en inzonderheid Gods volk, als door een teken of sein bijeen te roepen, en hun deze vreemde en anderszins ongelofelijke profetie van Babels gewissen val en ondergang, mitsgaders de verlossing van Gods volk, tot zijne eer en aller gelovigen troost, bekend te maken. De manier van spreken is genomen van krijgszaken.

3) is ingenomen,

Dat is, zal zo zekerlijk worden ingenomen, alsof het alrede geschied ware. Alzo in het volgende.

4) Bel is beschaamd,

De voornaamste afgod der Babyloni‰rs; zie Jes. 46:1, en onder Jer. 51:44.

Isa 46.1 Jer 51.44

5) Merodach is verpletterd,

Dit schijnt ook een naam van een afgod geweest te zijn, hoewel er ook koningen van Babel vermeld worden, die dien naam gevoerd hebben [zie Jes. 39:1], vermoedelijk ter ere van dezen afgod, gelijk de kinderen Isra‰ls den naam Gods, Ia en El, veel in hunne namen gebruikt hebben, alzo deden de Babyloni‰rs ook met den naam dezer afgoden, Bel en Nebo of Nebu, enz.

Isa 39.1

6) haar

Van de stad Babel.

7) afgoden zijn beschaamd,

Zie van het Hebreeuwse woord 1 Sam. 31:9, en 2 Sam. 5:21.

1Sa 31.9 2Sa 5.21

8) drekgoden zijn verpletterd!

Zie Lev. 26:30.

Le 26.30
9) noorden;

Versta de Perzen en Meden, welke noordwaarts van Chaldea gelegen waren, door welken dit oordeel Gods over Babyloni‰ begonnen, en voorts van tijd tot tijd vervolgd zou worden tot de eindelijke en gehele verwoesting toe.

10) mensen aan tot de beesten toe

Hebreeuws, van den mens tot het beest toe. Manier van spreken, die de uiterste verwoesting betekent; zie boven Jer. 4:25, en Jer. 9:10.

Jer 4.25 9.10

11) weggezworven,

Gelijk boven Jer. 9:10.

Jer 9.10
12) Isra‰ls komen,

Voorzoveel als deze belofte de uiterlijke verlossing uit de gevangenschap van Babel mag aangaan, kan men dit verstaan van degenen, die van de tien stammen in het land overgebleven zijnde, daarna met die van Juda en Benjamin gevankelijk zijn weggevoerd naar Babel, en met hen uit de gevangenschap zouden wederkeren. Zie 1 Kron. 9:3, en Neh. 11:3. Aangaande het geestelijke, dat in dezen het voornaamste is, zie boven Jer. 3:18, met de aantekening.

1Ch 9.3 Ne 11.3 Jer 3.18

13) wenende zullen zij henengaan,

Vanwege hunne onwaardigheid en Gods onverdiende grote genade.

14) aangezichten zijn;

Dat is, zij zullen zonder omzien, of recht toe recht aan, [gelijk men zegt] naar Zion trekken; waar hun hart is, derwaarts zullen zij haasten.

15) zij zullen komen

Anders, [zeggende]: Komt, laat ons ons voegen tot den Heere, of vervoegt u tot den Heere.

16) [met] een eeuwig verbond,

Of, het eeuwig verbond zal niet vergeten worden. Hebreeuws, verbond der eeuwigheid; zie boven Jer. 31:31,32,33.

Jer 31.31,32,33
17) herders

Kerkelijke en politieke regeerders.

18) legering.

Gelijk de kudden hare rustplaatsen plegen te hebben, waar zij nederliggen. De zin is dat Gods volk van geestelijke en lichamelijke welvaart en rust beroofd was, gelijk in het volgende verklaard wordt.

19) aten hen op,

Vergelijk Deut. 7:16, en Ps. 14:4, alzo onder Jer. 51:34.

De 7.16 Ps 14.4 Jer 51.34

20) woning der gerechtigheid,

Namelijk in Judea en bijzonderlijk Jeruzalem, waar God en zijn volk wonen, en waar God de ware gerechtigheid geopenbaard had. Zie boven Jer. 31:23.

Jer 31.23

21) ja,

Of, daar, hoewel, de HEERE de verwachting hunner vaderen geweest is; dat is, diegene, op welke hunne voorvaders gehoopt hebben [zie boven Jer. 14:8], welker voetstappen zij nu niet gevolgd hebben, daarom met recht van hen gestraft en van ons ook geplaagd zijn, willen zij zeggen, spottenderwijze.

Jer 14.8
22) bokken

Kloekmoedig en onversaagd daarheen trekkende, gelijk de bokken voor de schapen vooraan treden.

23) voor de kudde henen.

Hebreeuws, voor het aangezicht der kudde.

24) rusten;

Of, in orde stellen. Alzo Jer. 50:14.

Jer 50.14

25) hun pijlen

Der voorzegde verzameling.

26) kloeken helds,

Of, ervaren. Anders: van een held, die van kinderen berooft; dat is, die zelfs de jongelingen of jonge manschap nedervelt.

27) ledig wederkeren.

Geen van hunne pijlen zal vergeefs geschoten worden; vergelijk 2 Sam. 1:22, of, [die], [te weten, held] niet ledig wederkeert, zonder nederlaag des vijands.

2Sa 1.22
28) verzadigd worden,

Van roof en buit volop hebben.

29) gij plunderaars

Of, plunderende, of als gij plundert.

30) erfenis!

Van het land Kana„n en van mijn volk.

31) geil geworden zijt

Of, gegroeid zijn, aan het lichaam toegenomen zijt, als een jonge vaars, die in jong teder gras gaat weiden.

32) [paarden];

Gelijk boven Jer. 47:3.

Jer 47.3
33) moeder zeer beschaamd;

Babylon, de hoofdstad van Chaldea.

34) achterste der heidenen,

Dat is, de snoodste, veilste, slechtste onder alle nati‰n. Hebreeuws, het achterste.

35) fluiten over al haar plagen.

Of, schuifelen. Zie boven Jer. 18:16.

Jer 18.16
36) spant!

Hebreeuws, treedt.

37) in haar,

Of, op, tegen.

38) pijlen niet;

Hebreeuws, pijl.

39) hand gegeven;

Dat is, zich den Perzen en Meden onderworpen. Zie 2 Kron. 30:8, met de aantekening.

2Ch 30.8

40) doet haar,

Gelijk onder Jer. 50:29.

Jer 50.29
41) zaaier,

Zelfs de landlieden, die meest weerloos zijn en nochtans zeer nodig in het land.

42) de sikkel handelt

Dat is, den maaier.

43) laat hen vanwege

Of, zij zullen zich keren, vlieden, enz.; te weten, die uit andere landen gekomen waren, om aldaar [als in een zeer rijk land] te verkeren, of die zij in dienstbaarheid getrokken hadden, of hun te hulp mochten gekomen zijn.

44) verdrukkende zwaard,

Vergelijk boven Jer. 25:38, en Jer. 46:16, met de aantekening.

Jer 25.38 46.16
45) opgegeten,

Gelijk boven Jer. 50:7.

Jer 50.7

46) Assur,

Dat is, Assyri‰, te weten Pul, Tiglath-Pileser en Salmanassar. Zie 2 Kon. 15:19,20,29, en 2 Kon. 16:7, en 2 Kon. 17:3, enz.

2Ki 15.19,20,29 16.7 17.3

47) beenderen verbrijzeld.

Hebreeuws alsof men zeide: Heeft hem gebeenderd; dat is ten uiterste verdorven en machteloos gemaakt.

48) bezoeking doen

Met straffen; zie Gen. 21:1.

Ge 21.1
49) weder tot zijn woning brengen,

Dit kan men enigszins duiden op het lichamelijke, maar ziet voornamelijk op de geestelijke verzameling tot Gods kerk door den Messias, gelijk boven dikwijls.

50) Karmel

Beide in zeer vette en vruchtbare landouwen gelegen, en daarvan vermaard. Van Basan, zie Deut. 32:14, en Ps. 22:13. Van Karmel, zie 1 Kon. 18:19, en een ander Karmel, 1 Sam. 25:2, enz., alwaar Nabal zijne schapen had, zelfs wordt het woord Karmel ook in het algemeen gebruikt tot betekenis van een vruchtbare landouw. Zie boven Jer. 2:7.

De 32.14 Ps 22.12 1Ki 18.19 1Sa 25.2 Jer 2.7

50) Basan;

Beide in zeer vette en vruchtbare landouwen gelegen, en daarvan vermaard. Van Basan, zie Deut. 32:14, en Ps. 22:13. Van Karmel, zie 1 Kon. 18:19, en een ander Karmel, 1 Sam. 25:2, enz., alwaar Nabal zijne schapen had, zelfs wordt het woord Karmel ook in het algemeen gebruikt tot betekenis van een vruchtbare landouw. Zie boven Jer. 2:7.

De 32.14 Ps 22.12 1Ki 18.19 1Sa 25.2 Jer 2.7
51) gezocht worden,

De Heere wil zeggen dat Hij volkomenlijk met zijn volk zal verzoend zijn door den Messias Jezus Christus. Vergelijk boven jer. 31:34, en Jer. 33:8, enz.

Jer 31.34 33.8

52) overblijven.

Vergelijk Jes. 10:22; Rom. 9:27,28,29.

Isa 10.22 Ro 9.27,28,29
53) Tegen het land Merathaim,

Gods bevel aan den koning Cyrus, van zijn optocht tegen Babel. Vergelijk Jes. 45:1, enz.

Isa 45.1

54) Meratha‹m,

Dit vertalen velen: land der rebellie‰n, of rebellen, te weten der Babyloni‰rs, die wederspannig en bitter tegen God en zijn volk geweest waren. Zie Jer. 50:24,29, of de twee rebellen, te weten Assyri‰rs en Babyloni‰rs. Anderen houden het voor een eigennaam van zeker land in Assyri‰, waar een zeker volk, Mardi genoemd, gewoond heeft, en verstaande dat God hier den koning Cyrus last en bevel geeft, dat hij door Meratha‹m en Pekod zal optrekken, en al wat achter deze landen gelegen was verwoesten.

Jer 50.24,29

55) Pekod;

Zie Ezech. 23:23, waar aan dit landschap ook gedacht wordt.

Eze 23.23

56) verban achter hen,

Zie Deut. 2:34, alzo onder Jer. 50:26.

De 2.34 Jer 50.26
57) breuk.

Zie boven Jer. 4:6.

Jer 4.6
58) Hoe is

Ene vraag, die uit verwondering voortkomt, gelijk onder Jer. 51:41.

Jer 51.41

59) hamer der ganse aarde

De Babyloni‰r, door wien God zijne oordelen over vele volken had uitgevoerd, die Hij door hem, als met een hamer, geslagen en verpletterd heeft. Vergelijk onder Jer. 51:20, en boven Jer. 25:9; Jes. 41:7.

Jer 51.20 25.9 Isa 41.7

60) ontzetting onder de heidenen.

Of, verwoesting.

61) Ik heb u een strik gesteld,

Dit is Gods antwoord op de voorgaande vraag, die voortkwam uit verwondering over ene zaak, die den mensen onmogelijk scheen te zijn.

62) gevangen, o Babel!

Als een groot wild.

63) dat gij het niet wist;

Dit is onvoorziens, zonder dat gij het dacht of verwachttet, want Cyrus, de rivier de Eufraat afgeleid hebbende over het droge, is onvoorziens in de stad gevallen, bij nacht. Vergelijk onder Jer. 50:38; Dan. 5:30.

Jer 50.38 Da 5.30

64) gevonden,

Dat is, betrapt, achterhaald; vergelijk boven Jer. 2:26.

Jer 2.26

65) [in strijd] gemengd hebt.

Dat is, tegen God gestreden hebt, wiens volk gij geplaagd hebt. De manier van spreken wordt alzo vol gevonden Deut. 2:9,24, enz.

De 2.9,24
66) schatkamer opengedaan,

Dat is, wapenhuis.

67) instrumenten Zijner gramschap

Dat is, wapenen, die Hij gebruiken zal tot uitvoering van zijn rechtvaardig en verschrikkelijk oordeel over Babel; alzo Jes. 13:5; vergelijk Ps. 7:13,14, enz.

Isa 13.5 Ps 7.12,13

68) werk van den HEERE,

Gelijk boven Jer. 48:10.

Jer 48.10
69) haar

Namelijk Babel, of tegen het, te weten land der Chalde‰n, alzo in het volgende.

70) uiterste,

Der aarde, of des lands, alzo dat gij van het einde af begint. Anders: van dat, of tegen dat [hun] einde voorhanden is, of vanwege het einde. Men kan dit ook vergelijken met onder Jer. 51:31.

Jer 51.31

71) vertreedt haar als korenhopen,

Gelijk de dorsende ossen het koren treden; vergelijk Jes. 21:10, en onder Jer. 51:33. Anders: werpt hen op als hopen; dat is, maakt grote hopen der verslagenen; of werpt alles overhoop, maakt ze tot enkel opgeworpen hopen.

Isa 21.10 Jer 51.33

72) verbant ze;

Gelijk boven Jer. 50:21.

Jer 50.21
73) Doodt met het zwaard

In het Hebreeuws is een woord, alsof men zeide: zwaardt; dat is, slaat, doodt met het zwaard.

74) varren,

Dat is, rijke, geweldige, stoute pochers. Vergelijk Ps. 22:13, en Ps. 68:31, enz.

Ps 22.12 68.30

75) afgaan ter slachting;

Gelijk boven Jer. 48:15.

Jer 48.15

76) dag is gekomen,

Dat is, de tijd hunner straf, hun van God verordineerd; zie Ps. 37:13, alzo Jer. 50:31.

Ps 37.13 Jer 50.31
77) gevluchten en ontkomenen

Der Joden, die vandaar zouden ontkomen om Gods wonderwerk te boodschappen.

78) tempels.

Die God aan de Chalde‰n geoefend heeft, omdat zij den tempel verstoord en verbrand hadden; 2 Kon. 25:9, alzo onder Jer. 51:11.

2Ki 25.9 Jer 51.11
79) schutters!

Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Gen. 49:23; Job 16:13; zie ook Ps. 18:15.

Ge 49.23 Job 16.13 Ps 18.14

80) spant!

Hebreeuws, treedt.

81) laat niemand van hen ontkomen;

Hebreeuws, hun is, of zij hebben gene ontkoming.

82) doet haar naar alles,

Gelijk boven Jer. 50:15.

Jer 50.15

83) Heilige Isra‰ls.

Zie Ps. 71:22.

Ps 71.22
84) aan u,

Zie boven Jer. 21:13.

Jer 21.13

85) trotse!

Hebreeuws, trotsheid, hovaardij, hoogmoed. Zie van zulk een gebruik der Hebreeuwse spraak Job 35:13, de zin is: Die zo trots is, dat hij de trotsheid zelve is of genoemd mag worden; alzo in Jer. 50:32.

Job 35.13 Jer 50.32

86) dag is gekomen,

Gelijk boven Jer. 50:27.

Jer 50.27
87) zekerlijk twisten,

Hebreeuws, twistende twisten; zie Ps. 35:1, alzo onder Jer. 51:36.

Ps 35.1 Jer 51.36

88) land in rust brenge,

Het Joodse land, of zijne kerk, voornamelijk, en voorts andere landen, die van Babel zijn geplaagd.

89) leugenaars,

Of, leugendichters. Versta, waarzeggers, sterrenkijkers, waar Chaldea vol van was; alzo Jes. 44:25.

Isa 44.25
90) zijn paarden en over zijn wagenen,

Het vrouwelijke geslacht [hier merendeels gebruikt] wordt hier twee malen veranderd in het mannelijke; men kan dit duiden op den koning of zijn volk.

91) gemengden hoop,

Krijgslieden en ander gemeen volk uit allerlei nati‰n bestaande.

92) wijven worden;

Moedeloos en weerloos. Alzo onder Jer. 51:30. Vergelijk Jes. 19:16; Nah. 3:13, enz.

Jer 51.30 Isa 19.16 Na 3.13
93) Droogte zal zijn over haar wateren,

Vergelijk boven de aantekening Jer. 50:24.

Jer 50.24

94) van gesneden beelden,

Vol van afgoderij, die zij met de gesneden beelden bedrijven.

95) razen naar

Als dolle, onzinnige mensen. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 5:6.

Ps 5.5

96) schrikkelijke [afgoden].

Hebreeuws, verschrikkingen. Alzo worden de afgoden met recht genoemd, omdat sommige schrikkelijk van gedaante zijn, en in het algemeen den afgodendienaren schrik aanbrengen. Gelijk zij elders om gelijke oorzaak smarten genoemd worden. Zie 2 Sam. 5:21. Met denzelfden naam, Emim, zijn eertijds vanwege hunne verschrikkelijkheid, enige reuzen genoemd. Zie Gen. 14:5, en Deut. 2:10, met de aantekening. En zodanigen plegen zich wel de macht en heerschappij over anderen aan te nemen, en voorts naar de wijze der heidenen tot afgoden gemaakt te worden. Zulk een is ook zonder twijfel geweest Nimrod de eerste stichter der Assyrische en Babylonische heerschappij; zie Gen. 6:4, en Gen. 10:8.

2Sa 5.21 Ge 14.5 De 2.10 Ge 6.4 10.8
97) wilde dieren der woestijnen

Hebreeuws, Tsijm en Jim; het eerste heeft den naam van dorre woeste plaatsen, het andere van eilanden; zie Jes. 13:21,22, met de aantekening.

Isa 13.21,22

98) jonge struisen daarin wonen;

Hebreeuws, struisdochteren. Anders, jonge uilen.

99) verblijf meer hebben in eeuwigheid,

Zie van zulk een gebruik van het Hebreeuwse woord, boven Jer. 17:6.

Jer 17.6

99) bewoond worden

Zie van zulk een gebruik van het Hebreeuwse woord, boven Jer. 17:6.

Jer 17.6

100) van geslacht tot geslacht.

Hebreeuws, tot geslacht en geslacht toe.

101) omgekeerd,

Hebreeuws, gelijk de omkering Gods van Sodom, enz.; vergelijk boven Jer. 49:18.

Jer 49.18

102) aldaar wonen,

In Babel.

103) noorden;

Zie boven Jer. 50:3.

Jer 50.3

104) geweldige koningen

Of, vele.

105) aarde opgewekt worden.

Of, des lands; zie boven Jer. 6:22,23,24, alwaar een gelijke profetie is van Babel aankomst tegen Juda, gelijk hier van de Meden en Perzen tegen Babel; zie de aantekening aldaar.

Jer 6.22,23,24
106) het is toegerust als een man ten oorlog,

Te weten volk, of een ieder van hen is toegerust, gelijk boven Jer. 6:23, van Babel, tegen de dochter van Zion.

Jer 6.23
107) Ziet,

Zie boven Jer. 49:19, en de volgende verzen, tot Jer. 49:22? toe, waar vast met dezelfde woorden geprofeteerd wordt van den optocht des konings van Babel tegen Edom, die hier staan van Cyrus' optocht tegen Babel, om te kennen te geven dat men Babel weder zou doen gelijk zij anderen volken gedaan had. Zie de aantekening aldaar en vergelijk Openb. 18:6.

Jer 49.19,22 Re 18.6

108) zal hen in een ogenblik daaruit doen lopen;

Te weten de Babyloni‰rs uit Babel.

109) geluid der inneming van Babel,

Of, gerucht. Hebreeuws, stem.

Copyright information for DutKant