Job 10:15

28) mijn hoofd

Die worden gezegd hun hoofd op te heffen, welke goeden moed gekregen hebbende, wat beter verwachten; Luk. 21:28.

Lu 21.28

29) zat

Dat is, vervuld en overstelpt van schande. Zie boven, Job 7:4. Anders, wordt verzadigd met de schande, te weten, die ik nu lijd, en aanziet, enz.

Job 7.4

Job 14:1

1) kort van dagen,

Dat is, heeft een kort leven. Alzo is langheid van dagen een lang leven. Zie Spreuk. 3:2, en de aantekening.

Pr 3.2

2) onrust.

Hebreeuws, beroering; dat is, vol van beroering, woeling, verdriet en kwelling, die hem doorgaans overkomen vanwege de ellenden dezes levens; vergelijk Pred. 2:23. Zie gelijke manier van spreken boven, Job 7:4, en de aantekening.

Ec 2.23 Job 7.4

Psalms 88:3

8) voor uw

Dat is, in uwe tegenwoordigheid.

Psalms 123:3-4

5) wij zijn der

De zin is, wij worden van de stoute wereldskinderen zo veracht, dat wij zeer verdrietig daarover worden en schier niet meer lijden kunnen. Zie de aantekening bij Job 7:4, en Ps. 88:4.

Job 7.4 Ps 88.3
6) der weelderigen,

Hebr. der rustigen, of der gerusten; dat is, dergenen, die in rust en weelde in deze wereld zitten en van geen lijden of verdriet weten, en overzulks moedig en moedwillig zijn.

Proverbs 1:31

68) Zo zullen zij

Of, daarom zullen zij eten, enz.

69) eten

Dat is, ontvangen en verkrijgen de straf of vergelding van hun boze werken. Zie Job 21:25.

Job 21.25

70) vrucht

Dit woord is genomen voor allerlei kwaad of goed, dat ergens uit voortkomt; voor het kwaad, gelijk Spreuk. 1:31, Jes. 10:12; Jer. 6:19; Micha 7:13; Luk. 6:43; voor het goed, onder Spreuk. 8:19, en Spreuk. 31:31; Amos 6:12; Gal. 5:22; Filipp. 1:11.

Pr 1.31 Isa 10.12 Jer 6.19 Mic 7.13 Lu 6.43 Pr 8.19 31.31 Am 6.12 Ga 5.22 Php 1.11

71) zich verzadigen

Dat is, een verdrietigen overvloed van plagen over zich brengen, veroorzaakt door hun ongezeggelijke en hardnekkige zinnen. Zie van deze manier van spreken Job 7:4, en de aantekening.

Job 7.4

Proverbs 28:19

49) die ijdele

Zie boven Spreuk. 12:11.

Pr 12.11

50) verzadigd

Zie Job 7:4.

Job 7.4

Lamentations 3:15

33) met bitterheden verzadigd,

Of met grote bitterheid, of met gans bittere spijs; dat is met groten angst, kruis en droefheid; zie boven Klaagl. 3:5, en onder Klaagl. 3:19.

La 3.5,19

34) Hij heeft mij met alsem dronken gemaakt.

Te weten, de Heere heeft mij, door de veelheid van droefenissen en smarten, schier van mijne zinnen en verstand beroofd.

Habakkuk 2:16

76) Gij zult

De zin is: O gij Babyloni‰r, vanwege deze en dergelijke schandelijke stukken, zult gij veel meer schande hebben, dan gij eer gehad hebt vanwege uw macht en rijkdom.

77) drink gij ook

Gaat zo maar voort in uw schandelijke daden, maar verwacht hetgeen er op volgen zal.

78) de beker

Dat is, de straf des Heeren; zie Jer. 25, de aantekening Jer. 25:15,27.

Jer 25.15,27

79) der rechterhand

Dat is, die in de rechterhand des Heeren is.

80) zal zich tot u

Dat is, de tijd is nu gekomen, dat de beker van den toorn Gods, vast omgegaam hebbende, nu tot u gekomen is, gij zult nu ook uwe beurt hebben en uw aandeel daaruit drinken; ja gij zult er zoveel moeten uitdrinken, dat daarop volgen zal een schandelijk uitbraaksel, in plaats uwer heerlijkheid.

81) daar zal een

Dat is, gij zult tot zulke schande en oneer vervallen, dat elkeen een gruwel en afkeer zal hebben van uwe voortreffelijkheid, gelijk men heeft van een dronkaard, die zich zo volgezopen heeft, dat hij moet overgeven.

Copyright information for DutKant