Job 15:32

64) zijn dag

Te weten, den dag zijns doods, gelijk 1 Sam. 26:10; Ps. 37:13, tot welken hij natuurlijkerwijze had kunnen geraken. De zin is, dat de goddeloze als hij in het beste zijns levens is en in goeden welstand naar het lichaam, haastelijk en door enig onverwacht ongeluk zal vergaan, of uitgeroeid worden. Vergelijk onder, Job 18:20, en de aantekening.

1Sa 26.10 Ps 37.13 Job 18.20

65) zal hij

Te weten, de voorverhaalde vergelding.

Ezekiel 21:25

96) o onheilig,

Hij meent Zedekia den koning van Juda.

97) goddeloos vorst van Isra‰l,

Te weten door afgoderij tegen God, meinedigheid, tegen den koning Nebukadnezar, wreedheid tegen zijne onderzaten, enz.

98) dag komen zal,

Te weten van uw straf en ondergang. Zie Job 18:20, en de aantekening, en Ps. 37:13; idem, hieronder Ezech. 21:29.

Job 18.20 Ps 37.13 Eze 21.29

99) tijde der uiterste ongerechtigheid;

Dat is, als de ongerechtigheid op het hoogste gekomen en vol zal zijn, Gen. 15:16. Hebreeuws, ten tijde der ongerechtigheid van het einde, of van het uiterste; dat is de uiterste of eindelijke ongerechtigheid; of men kan met sommigen door ongerechtigheid verstaan [gelijk elders] de straf der ongerechtigheid en van het einde; dat is die een einde met hen zal uitmaken. Alzo onder Ezech. 21:29, en Ezech. 35:5.

Ge 15.16 Eze 21.29 35.5

1 Corinthians 4:3

3) een menselijk oordeel;

Gr. een menselijken dag; ene manier van spreken genomen van de gewone gerichten, in welke op zekere gezette dagen vierschaar wordt gehouden, om te oordelen hetgeen voorvalt. Niet dat de ene profeet ook van den ander niet zou mogen oordelen, want het tegendeel beveelt hij 1 Cor. 14:29; maar hij spreekt van zulk een oordeel, als in de volgende woorden zal aangetekend worden. En Paulus ziet hier inzonderheid op den uitersten dag, wanneer alles zal geoordeeld worden naar behoren; Matth. 25:14, enz.; Luk. 19:12.

1Co 14.29 Mt 25.14 Lu 19.12

4) oordeel ook mijzelven

Dit wordt verstaan, niet van een oordeel der beproeving van onszelven, of wij in het geloof zijn en hoe wij met God staan, 1 Cor. 11:28, en 2 Cor. 13:5, maar van een oordeel, waardoor iemand zichzelven boven een ander verheft en prijst in zijn dienst; of beneden een ander stelt of misprijst, gelijk dit hier in sommigen bestraft wordt, dat de een Paulus boven Petrus, enz. verhief, en de ander wederom Petrus of Apollos, enz. boven hen zette. Dit is het, dat hij aan Gods oordeel hier onderwerpt, dewijl de mensen hierin menigmaal uit genegenheden oordelen, gelijk het volgende ook uitwijst.

1Co 11.28 2Co 13.5
Copyright information for DutKant