Job 16:16

38) bemodderd

Of, bezoedeld, besmeerd, bekrozen. Het Hebreeuwse woord betekent een vuiligheid, komende van vochtigheid, die omgeroerd is; Ps. 46:4, en Ps. 75:9.

Ps 46.3 75.8

39) doods

Dat is, zeer dikke duisternis, hoedanig den mensen overkomt nabij den dood zijnde. Zie de aantekening boven, Job 3:5, en Job 10:21. Job wil zeggen dat zijn gezicht zeer verdonkerd was door zijn groot verdriet en zijn veel wenen.

Job 3.5 10.21

Psalms 23:4

7) schaduw

Dat is, op schrikkelijk duistere en gevaarlijke wegen, hetwelk David in zijn ballingschap ongetwijfeld dikwijls zal gebeurd zijn. Wat deze manier van spreken verder betekent, is te zien Job 3:5, en Job 10:21,22, en Job 24:17; Ps. 44:20, en Ps. 107:10,14: Jer. 2:6 enz.

Job 3.5 10.21,22 24.17 Ps 44.19 107.10 Jer 2.6

8) met mij

Zie Gen. 21:22, en Gen. 31:3.

Ge 21.22 31.3

9) staf

Te weten, herderstaf, die tegenlijk voor een steunsel dient; alzo blijft de profeet in de gelijkenis van den herder. Zie Lev. 27:32; Ezech. 20:37; Micha 7:14; Zach. 11:7, enz.

Le 27.32 Eze 20.37 Mic 7.14 Zec 11.7

Psalms 44:19

21) pad

Dat is, de geboden, waarin Gij ons bevolen hebt te wandelen.

Copyright information for DutKant