Job 21:33

67) De kluiten

De zin is, dat het graf hem een plaats is als naar zijn wens, zijnde daar met vrede zonder zorg, en zonder kennis van het kwaad, dat na zijn dood zijn kinderen zou mogen overkomen. De profeet spreekt van het dode lichaam als van een levenden persoon.

68) trekt na

De zin is, dat hij hen al heeft na hem volgende; want een ieder is gesteld eenmaal te sterven. Hierom, ten aanzien van den lichamelijken dood, wedervaart den bozen anders niet dan dat in het algemeen allen moet overkomen.

69) voor hem

Hebreeuws, voor zijn aangezicht; dat is, eer hij stierf is het getal oneindig geweest dergenen, die gestorven waren.

Job 24:22

59) trekt hij

Te weten, onder zijn geweld. Hij spreekt van den goddelozen gewelddrijver.

60) de machtigen

Dat is, die vermogen hebben, of door staat, of door rijkdom, of door vrienden, of door des lichaams sterkte. Vervolgens, de boze tast aan, niet alleen de geringen, armen, verlatenen en zwakken, maar ook die door enig aanzien macht hebben. Vergelijk boven, Job 9:24.

Job 9.24

61) staat

Dat is, van dat hij des morgens opgestaan is gaat hij voort met zijn moedwil, dat men schade, ja den ondergang te vrezen heeft. Anders, verheft hij zich; te weten, om de machtigen te beschadigen.

62) is men

Hebreeuws, gelooft men niet in het leven. Zie zulk een manier van spreken ook Deut. 28:66, zie de aantekening aldaar.

De 28.66

Psalms 26:9

11) Raap

Hebr. verzamel niet, dat is hier, verzamelende raap niet weg; gelijk men eerst verzamelt hetgeen men daarna op- en wegneemt. De zin is, breng mij niet om met de goddelozen, met wier doen ik toch gene gemeenschap heb, gelijk volgt. Alzo wordt Het Hebr. woord, dat verzamelen betekent, gebruikt voor wegrapen; Gen. 30:23; Jes. 4:1; Jer. 8:13, en Jer. 16:5; en voorts van sterven, omkomen, het leven verliezen. Zie Richt. 18:25; 1 Sam. 15:6; Jes. 57:1; Ezech. 34:29. Verg. ook Ps. 28:3, en Gen. 25:8. Somtijds wordt het ook gebruikt van gunstig opnemen in huis, of onderdak of deksel nemen, innemen, aannemen. Zie Num. 12:14; Joz. 20:4; Richt. 19:15; Ps. 27:10; Jer. 47:6, en verg. Matth. 23:37.

Ge 30.23 Isa 4.1 Jer 8.13 16.5 Jud 18.25 1Sa 15.6 Isa 57.1 Eze 34.29 Ps 28.3 Ge 25.8 Nu 12.14 Jos 20.4 Jud 19.15 Ps 27.10 Jer 47.6 Mt 23.37

12) mannen

Hebr. der bloede, dat is, bloedgierigen, moorddadigen, gelijk Ps. 5:7. Zie aldaar.

Ps 5.6

Ezekiel 32:20

51) vallen;

Of, liggen, te weten der Egyptenaars.

52) zij is aan het zwaard overgegeven;

Egypte. Anders: het zwaard is gesteld, of besteld; te weten om haar te slaan; vergelijk boven Ezech. 30:24,25.

Eze 30.24,25

53) trek haar henen

Anders: zij zullen haar trekken, slepen; te weten naar onderen, in het graf, en voorts in de plaats der verstorven goddelozen.

Copyright information for DutKant