Job 9:34

64) Dat Hij

Alsof hij zeide: Indien ik van dit lijden ontslagen ware, en dat ik maar met mijns gelijke te doen had, die mij door zijn majesteit niet verschrikte, ik zou haast doen blijken dat deze plagen mij niet overgekomen zijn om enige grove zonden en boosheden, gelijk gijlieden meent.

65) roede

Dat is, zijn straf en kastijding. Alzo 2 Sam. 7:14, onder, Job 21:9, en Job 37:13; Ps. 89:33; Jes. 10:5; Klaagl. 3:1.

2Sa 7.14 Job 21.9 37.13 Ps 89.32 Isa 10.5 La 3.1

Isaiah 10:5

13) den Assyrier,

Hebreeuws, Assur; welk woord somtijds de nakomelingen van Assur betekent, somtijds het land van Assyri‰; hier betekent het den koning van Assyri‰ met zijn leger.

14) roede

Dat is, die Ik in mijnen toorn wil gebruiken als ene roede om mijn volk te kastijden. Zie Job 9:34.

Job 9.34

15) en Mijn grimmigheid

Alsof God zeide: Ofschoon Ik in mijnen toorn aan de Assyri‰rs de macht geef om mijn volk te slaan; zo zal Ik hen evenwel ook straffen.

16) stok in hun hand!

Anders: O Assur, de roede mijns toorns en in wiens hand mijne grimmigheid een stok is.

Lamentations 3:1

1) [Aleph.]

In Klaagl. 3: zijn doorgaans drie verzen na elkander met dezelfde letter beginnende; zie boven Klaagl. 1:1.

La 1.1

2) Ik ben de man,

De profeet spreekt hier van zichzelven alleen niet onder den naam van een man, maar van de gehele kerk, die maar ‚‚n lichaam uitmaakt.

3) Zijner verbolgenheid.

Te weten des Heeren; vergelijk Jes. 10:5.

Isa 10.5
Copyright information for DutKant