Joel 2:2

6) duisternis en donkerheid,

Dat is, een tijd van grote droefenis, benauwdheid, ellende en jammer, die dikwijls in de Schriftuur door duisternis worden betekend; zie Gen. 15:12; hierdoor verstaat de profeet den verschrikkelijken en langdurigen honger, veroorzaakt door het ongedierte, waarvan in het voorgaande hoofdstuk en hier wederom in het volgende, gesproken wordt, om het volk door levedige voorstelling van de gruwelijkheid dezer plaag te bewegen tot betrachting van Gods toorn en oprechte boetvaardigheid.

Ge 15.12

7) dageraad uitgespreid over de bergen;

Deze straf zal het ganse land alzo haastelijk overkomen, gelijk het morgenrood zich uitspreidt over de hoogten der bergen; verg Hos. 10:15, met de aantekening.

Ho 10.15

8) volk,

Zie Jo‰l. 1:6. Sommigen verstaan de Assyri‰rs, of Babyloni‰rs, maar het voorgaande en volgende spreekt klaarlijk van deze boze gedierten, die uit drukkelijk bij ruiters en krijgslieden worden vergeleken, in Jo‰l. 2:4,5,7; zie wijders onders Jo‰l. 2:20. Doch het kan wel zijn dat deze plagen voorboden en afbeeldingen geweest zijn van de verwoestingen der Assyri‰rs en Babyloni‰rs, gelijk God voort gaat te straffen als de mensen in zonden.

Joe 1.6 2.4,5,7,20

9) van ouds niet geweest is,

Of, in voortijden. Van zulk een betekenis is het Hebr. woord Olan; zie Jer. 2:20; en verg. wijders bij Jo‰l. 1:2 de aantekening aldaar.

Jer 2.20 Joe 1.2

10) hetzelve

Te weten, na dat voorgeschreven volk.

11) niet meer zal zijn

Hebr. nietzal toedoen, of voortvaren.

12) vele geslachten.

Hebr. geslacht en geslacht; dat is, in lange tijd, of [gelijk sommigen] nimmermeer.

Copyright information for DutKant