Joel 2:28

94) zal het geschieden,

In de laatste dagen, na de komst en verschijning van den Messias in het vlees; zie Hand. 2:17.

Ac 2.17

95) Geest

Dat is, de gaven van mijn Heiligen Geest; verg. Ps. 68:19; Ef. 4:8.

Ps 68.18 Eph 4.8

96) uitgieten

Met veel groter overvloed en meerdere verscheidenheid van gaven dan v¢¢r de komst van den Heere Christus en zijne hemelvaart geschied was. Zie Joh. 7:39; Hand. 2:33.

Joh 7.39 Ac 2.33

97) alle vlees,

Dat is, allerlei vlees, mensen van allerlei stand of rang, gelijk in het volgende verklaard wordt, idem van allerlei nati‰n. Verg. Ps. 65:3, met de aantekening aldaar.

Ps 65.2

98) profeteren;

Dat is, zij zullen de verborgenheden van het heilige Evangelie door de werking en openbaring van den Heiligen Geest verstaan en verklaren. Zie Hos. 12:11 met de aantekening. Deze manieren van spreken zijn genomen van den staat van het Oude Testament, alwaar God zich aan de pofeten openbaarde door dromen en gezichten; zie Num. 12:6.

Ho 12.10 Nu 12.6

John 10:16

28) andere schapen, die

Namelijk de uitverkorenen uit de heidenen.

29) stal niet zijn;

Namelijk der Joodse gemeente; Joh. 11:51,52.

Joh 11.51,52

30) stem horen; en

Dat is, leer, van de apostelen en andere getrouwe dienaars des Woords hun voorgedragen.

31) kudde, [en] een Herder.

Dat is, ene gemeente, bestaande beiden uit Joden en heidenen; Ef. 2:13,14.

Eph 2.13,14

Acts 2:17

39) in de laatste

Zo worden genaamd de tijden van het rijk van Christus, naar Zijne toekomst; 1 Cor. 10:11; Hebr. 1:1, die alzo genaamd worden, omdat in dezelve gene verandering meer zal geschieden in den dienst van God, en na dezelve het einde der wereld zal volgen.

1Co 10.11 Heb 1.1

40) alle vlees;

Dat is, allerlei mensen, van wat staat, ouderdom, of geslacht zij zijn; Luk. 11:42; 1 Tim. 2:1,4.

Lu 11.42 1Ti 2.1,4

41) profeteren,

Dat is, God klaarlijk kennen, en anderen van hem onderrichten. Onder de manier van onderwijzing, die in het Oude Testament aan weinigen gebruikelijk was, Num. 12:6, wordt beschreven de overvloedige onderwijzing en kennis, die in het Nieuwe Testament zou wezen tot het einde der wereld.

Nu 12.6

Romans 4:16-17

30) is zij

Namelijk de belofte van deze erfenis.

31) uit het geloof,

Dat is, onder voorwaarde van het geloof van God gedaan of gegeven.

32) naar genade zij;

Want geloof en genade gaan altijd tezamen, en het geloof steunt op de onveranderlijke genade Gods, niet op de werken of op zichzelven, Rom. 4:5; Ef. 2:8.

Ro 4.5 Eph 2.8

33) vast zij al den zade,

Want wij kunnen van de erve verzekerd worden alleen door het geloof, en niet door de werken der wet, dewijl niemand de wet onderhoudt, gelijk tevoren bewezen is. Zie ook Gal. 3:16,18.

Ga 3.16,18

34) uit de wet is,

Dat is, uit de Joden, wien de wet gegeven was. Want dat niemand uit de werken der wet een erfgenaam kan worden, is in Rom. 4:14 geleerd.

Ro 4.14

35) uit het geloof Abrahams is,

Dat is, die het geloof van Abraham navolgen, al zijn zij uit Abraham naar het vlees niet gesproten.

36) van ons allen;

Namelijk die geloven.

37) een vader van vele volken gesteld)

Namelijk niet alleen van degenen die uit hem naar het vlees zouden voortkomen, maar ook van degenen, die door het geloof uit alle andere volken in zijn geestelijke familie zouden ingelijfd en aangenomen worden.

38) voor Hem,

Van hier af wordt beschreven het geloof van Abraham met al zijne steunselen en eigenschappen, tot Gen. 4:22, vanwaar voorts aangewezen wordt dat ons hetzelve tot een voorbeeld is voorgesteld.

Ge 4.22

39) Die de doden levend maakt,

Dit is het eerste steunsel des geloofs, namelijk Gods almacht, hetwelk Abrahams geloof van node had, om vastelijk te geloven dat hij nu in zijnen ouderdom, als verstorven zijnde, kracht zou krijgen om een vader te worden van vele volken.

40) roept de dingen,

Of, noemt; dat is door zijn woord doet zijn en hun wezen hebben; Ps. 33:9; 2 Cor. 4:6.

Ps 33.9 2Co 4.6

Romans 4:23-24

51) Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven,

Hier besluit de apostel de verklaring van het voorgaande hoofdstuk, en betuigt dat alle gelovigen alzo zullen worden gerechtvaardigd, gelijk Abraham gerechtvaardigd is.

52) die geloven in Hem,

Dat is, betrouwen op Hem, want dit is ook hetgeen waar ons geloof op steunt, naar het voorbeeld van het geloof van Abraham, namelijk eerst Gods mogendheid en trouw, die Hij naar Zijne belofte getoond heeft in het opwekken van Christus uit de doden, en ten tweede de dood en opstanding van Jezus Christus, alzo wij door den dood met God verzoend en door de opstanding deze verzoening deelachtig worden.

Ephesians 2:12-13

34) zonder Christus,

Dat is, zonder gemeenschap met Christus te hebben, die komen zou, buiten welke gene zaligheid was; Joh. 14:6; Hand. 4:12. De Isra‰lieten dan, die het koninkrijk Isra‰ls verwachtten, hadden gemeenschap met Christus, die beloofd was. Zie Joh. 8:56; Hand. 13:26,32, en Hand. 15:11, en Hand. 26:6,7; Hebr. 11:26, enz.

Joh 14.6 Ac 4.12 Joh 8.56 Ac 13.26,32 15.11 26.6,7 Heb 11.26

35) het burgerschap

Dat is, de gemeente Gods, die in het burgerschap Isra‰ls was begrepen.

36) de verbonden

Dat is, van de geestelijke beloften, die God in Zijn verbond met de Isra‰lieten opgericht, gedaan en dikwijls vernieuwd heeft, waarom Hij het verbonden in het getal van velen noemt.

37) geen hoop

Namelijk geen ware hoop van de vergeving der zonden en der eeuwige zaligheid.

38) zonder God

Dat is, zonder de oprechte kennis en dienst van den waren God. Want als is het dat zij vele goden en godsdiensten hadden, die waren nochtans van hen verdicht en versierd. Zie Rom. 1:21, enz.; al ware het dat enigen God als Schepper kenden, nochtans, dewijl zij den Zoon niet kenden, noch eerden, zo hadden zij ook den Vader niet; Joh. 5:23.

Ro 1.21 Joh 5.23
39) verre waart,

Namelijk van deze weldaden en voordelen, waarvan in Ef. 1, is gesproken. En zie hier de apostel op de plaats Jes. 49:1. Zie Hand. 2:39.

Isa 49.1 Ac 2.39

40) het bloed

Dat is, door den dood en bloedige offerande van Christus, waardoor dit onderscheid der volken is weggenomen.

Ephesians 2:19

60) gij dan

Namelijk heidenen die in Christus gelooft.

61) niet meer vreemdelingen

Namelijk gelijk eertijds. Zie Ef. 2:11,12.

Eph 2.11,12

62) medeburgers

Namelijk van dit geestelijke Jeruzalem; Gal. 4:26.

Ga 4.26

63) huisgenoten Gods;

Want Gods gemeente wordt doorgaans Gods huis en tempel genaamd. Zie 2 Cor. 6:16; 1 Tim. 3:15; Hebr. 3:2, enz. Zo staan zij dan onder ‚‚n hoofd en zorg, en hebben elk hun dienst en deel in dit huis.

2Co 6.16 1Ti 3.15 Heb 3.2
Copyright information for DutKant