John 12

1) zes dagen voor

Deze zes dagen moeten verstaan worden van den tijd wanneer Christus eerst te Bethani‰ is gekomen, Matth. 26:2, en Mark. 14:1, spreken maar van twee dagen; dan die zien op den tijd wanneer de overpriesters raad hebben genomen om Hem te vangen en te doden, gelijk ook afgenomen kan worden uit Joh. 12:19.

Mt 26.2 Mr 14.1 Joh 12.19
2) een avondmaal,

Namelijk in het huis van Simon den melaatse. Zie Matth. 26:6.

Mt 26.6
3) onvervalsten, zeer

Grieks Pistikes. Van dit woord, zie Mark. 14:3.

Mr 14.3
4) penningen, en

Grieks denari‰n; van welker waarde, zie Matth. 18:28, en Mark. 14:5.

Mt 18.28 Mr 14.5
5) gegeven werd.

Grieks geworpen werd; dat is, ingeworpen, namelijk van enige godzalige vrouwen en anderen, tot onderhouding van Christus en Zijne discipelen. Zie Luk. 8:3.

Lu 8.3
6) Laat af van haar;

Of, laat haar geworden.

7) tegen den dag

Dat is, tot ene voorbereiding mijner begrafenis. Zie hiervan de aantekeningen op Matth. 26:12.

Mt 26.12
8) altijd met u,

Namelijk om aan hen weldadigheid te betonen; Deut. 15:11.

De 15.11

9) niet altijd.

Namelijk lichamelijk tegenwoordig.

10) beraadslaagden,

Dat is, besloten in hun raad.

11) heen om zijnentwil,

Namelijk naar Bethani‰, om hem aldaar te zien.

12) Namen de takken

Van deze gehele geschiedenis zie breder Matth. 21:8, enz.

Mt 21.8

13) Hosanna!

Zie ook van dit woord Matth. 21:9.

Mt 21.9

14) [is] Hij, Die

Of, zij hij.

15) vond een jongen

Namelijk door den dienst Zijner discipelen, die Hij daartoe uitgezonden had, gelijk de andere evangelisten breder verhalen.

16) Vrees niet,

Zie hiervan Matth. 21:5.

Mt 21.5
17) dit verstonden

Namelijk dat dit de vervulling was van die profetie.

18) als Jezus

Dat is, als Hij na Zijne opstanding en hemelvaart den Heiligen Geest ontvangen had.

19) De schare dan,

Of, de schare dan, die bij Hem was, toen Hij Lazarus uit het graf riep, en hem uit de doden opwekte, gaf Hem getuigenis.

20) gans niet

Namelijk met al uw voorgaanden wederstand tegen Hem; en dat gij daarom een anderen raad moet nemen om Hem tegen te staan.

21) de [gehele]

Dat is, de meeste menigte des volks hangt Hem aan, en volgt Hem als hun leraar.

22) Grieken uit

Welke geweest zijn, •f onbesneden heidenen, die ook mochten komen in het voorste deel des tempels, om te bidden, 1 Kon. 8:41,42, •f Joden onder de Grieken wonende, •f Jodengenoten uit de heidenen bekeerd, gelijk de Moorman was, Hand. 8:27,28.

1Ki 8.41,42 Ac 8.27,28
23) wilden Jezus [wel]

Grieks willen.

24) zien.

Dat is, begroeten en aanspreken.

25) verheerlijkt worden.

Namelijk door Zijn dood en opstanding, na welke Hij ook onder de heidenen door de predikatie des Evangelies verheerlijkt is geworden.

26) het tarwegraan

Met deze gelijkenis wil Christus zeggen dat Hij eerst moet sterven en daarna wederopstaan, om de mensen, zo Joden als Grieken, ter zaligheid te brengen. Zie Jes. 53:10,11.

Isa 53.10,11
27) leven

Grieks ziel.

28) lieftheeft, zal

Dat is, liever heeft dan mij. Zie hiervan Matth. 10:37.

Mt 10.37

29) haat in deze

Dat is, bereid is voor mij te laten. Zie Luk. 14:26.

Lu 14.26
30) ontroerd; en

Namelijk door de overdenking van mijn zwaar aanstaande lijden.

31) ure! Maar

Namelijk van mijn zwaar lijden. Zie Matth. 26:39.

Mt 26.39
32) verheerlijk Uw Naam.

Namelijk door mijnen dood.

33) verheerlijkt, en Ik

Namelijk door vele wonderen en getuigenissen.

34) zal [Hem] wederom

Namelijk door de opstanding uit de doden, en hetgeen daarop volgen zal.

35) een donderslag

Namelijk alzo deze stem meerder was dan een menselijke stem.

36) om uwentwil.

Namelijk opdat gij moogt geloven dat mij de Vader gezonden heeft.

37) oordeel dezer

Dit woord oordeel wordt in de Heilige Schrift genomen somtijds in het goede voor verlossing en wederoprichting, Ps. 138:18, en Ps. 140:13, somtijds in het kwade voor veroordeling of verdoemenis, Joh. 3:17, en Joh. 5:24. Doch het kan hier in beide betekenissen wel genomen worden, namelijk dat nu de uitverkorenen in de ganse wereld van de macht des duivels zullen verlost en weder opgericht worden, en dat nu de bozen en ongelovigen in de wereld zullen veroordeeld en verdoemd worden.

Ps 140.12 Joh 3.17 5.24

38) overste dezer

Dat is, de duivel zal nu zijne macht en heerschappij, die hij door de zonde over de mensen heeft gekregen, in degenen, die het Evangelie zullen geloven, verliezen; Col. 2:15; Hebr. 2:14.

Col 2.15 Heb 2.14
39) zo wanneer Ik

Of, indien.

40) allen tot Mij

Dat is, niet alleen de Joden, maar ook de heidenen, die in mij zullen geloven; Joh. 2:14,15. Zie ook aldaar de verklaring.

Joh 2.14,15

41) trekken.

Dat is, niettegenstaande den wederstand des duivels en des vleses, tot mijne gehoorzaamheid en vervolgens tot de eeuwige heerlijkheid met mij brengen.

42) de wet gehoord,

Dat is, de Schrift, die dit wel zegt, Ps. 102:27,28, en Ps. 110:4, doch zegt daar ook bij, dat Hij eerst moest sterven, Jes. 53:8,12; Dan. 9:26, en alzo in Zijne heerlijkheid ingaan, Luk. 24:26.

Ps 102.26,27 110.4 Isa 53.8,12 Da 9.26 Lu 24.26
43) het Licht bij ulieden;

Dat is, Ik, die het licht ben; Joh. 8:12.

Joh 8.12

44) de duisternis u

Namelijk van onwetendheid en verstoktheid.

45) weggaande verborg

Namelijk naar Bethani‰; Matth. 21:17; Mark. 11:11; Luk. 21:37.

Mt 21.17 Mr 11.11 Lu 21.37
46) wie heeft onze

Namelijk van dit volk; dat is, zeer weinige.

47) prediking geloofd,

Grieks gehoor; dat is, hetgeen van ons gepredikt en van het volk gehoord is.

48) arm des Heeren

Dat is, het Evangelie, hetwelk ene kracht Gods is ter zaligheid; Rom. 1:16.

Ro 1.16

49) geopenbaard?

Namelijk alzo, dat hij het verstaan en aangenomen heeft; Matth. 16:17.

Mt 16.17
50) konden zij niet

Namelijk overmits tevoren gezegd was, dat God hen door een rechtvaardig oordeel, om hunne wederspannigheid, in hunne blindheid zou laten, en daarin overgeven; 2 Thess. 2:11.

2Th 2.11
51) Hij heeft hun

Zie van deze plaats Matth. 13:14,15.

Mt 13.14,15
52) Zijn heerlijkheid

Namelijk Christus, als zijnde de enige God met den Vader en den Heiligen Geest.

53) zag, en van Hem

Namelijk in het gezicht der goddelijke heerlijkheid, dat verhaald staat Jes. 6:1, enz.

Isa 6.1
54) in Hem; maar

Namelijk dat Hij de Messias was, gelijk Nikodemus bekent, dat er vele zulken onder hen waren; Joh. 8:2.

Joh 8.2

55) uit de synagoge

Namelijk volgens het besluit der oversten van de Joden; Joh. 9:22.

Joh 9.22
56) gelooft in Mij niet,

Dat is, gelooft niet alleen in mij, gelijk Mark. 9:37; Joh. 7:16.

Mr 9.37 Joh 7.16
57) ziet, die ziet

Dat is, kent en in Mij gelooft.

58) een Licht, in de

Zie Joh. 9:5, en tevoren Joh. 12:35.

Joh 9.5 12.35
59) oordeel hem niet;

Dat is, veroordele.

60) ben niet gekomen,

Namelijk in dezen mijn nederen staat.

61) oordele, maar

Dat is, veroordele, of verdoeme.

62) dat zal hem

Dat is, dat zal de regel zijn, naar welken hij zal geoordeeld worden; of dat zal ene overwinning tegen hem wezen, dat hij rechtvaardig veroordeeld wordt.

63) uit Mijzelven niet

Zie Joh. 7:16.

Joh 7.16

64) gebod gegeven,

Dat is, ene leer, die Hij mij bevolen heeft te prediken.

65) het eeuwige leven

Dat is, de mensen tot het eeuwige leven brengt.

Copyright information for DutKant