John 16

1) dingen heb Ik

Namelijk van den haat en de vervolging der wereld tegen u.

2) geergerd wordt.

Dat is, daardoor als door een onverwachte zaak in uw geloof niet zoudt verzwakt, of wankelmoedig gemaakt worden.

3) uit de synagogen

Zie hiervan Joh. 9:22.

Joh 9.22

4) een dienst

Of, ene offerande toe te brengen, te offeren.

5) niet gezegd,

Namelijk zo bescheidelijk en openlijk.

6) was.

Namelijk en niet zo haast van u zou scheiden, als Ik nu zal doen.

7) nu ga Ik

Dat is, nu genaakt de tijd, dat Ik de wereld verlaten zal.

8) vraagt Mij:

Namelijk nu, gelijk gij v¢¢r dezen wel gedaan hebt; Joh. 13:36, en Joh. 14:5.

Joh 13.36 14.5
9) de droefheid

Namelijk die u belet mij te vragen waarheen, waarom en tot wat einde Ik van u ga.

10) de Trooster

Of, de voorspraak; dat is, de Heilige Geest. Zie Joh. 14:16.

Joh 14.16

11) niet komen;

Namelijk met Zijn overvloedige en wonderbaarlijke gaven en werkingen.

12) overtuigen van

Namelijk zo door de predikatie der apostelen, als door zijn inwendige werking.

13) Van zonde,

Dat is, dat zij zwaarlijk gezondigd hebben.

14) in Mij niet

Namelijk als in den waren Messias, maar mij als een goddeloze gedood hebben.

15) van gerechtigheid,

Dat is, dat Ik onschuldig gedood ben, en rechtvaardig zijnde voor de onrechtvaardigen geleden heb.

16) omdat Ik tot

Dat is, waarvan mijne hemelvaart een zekere getuigenis is.

17) niet meer zien;

Namelijk na mijne hemelvaart; Hand. 3:21.

Ac 3.21
18) van oordeel

Dat is, dat Ik macht heb om alles te regeren en te richten, ook om de ongelovigen tot den eeuwigen dood te veroordelen; Matth. 28:18; Hand. 2:36.

Mt 28.18 Ac 2.36

19) de overste

Dat is, de duivel. Zie Joh. 12:31; Ef. 2:2.

Joh 12.31 Eph 2.2

20) geoordeeld is.

Dat is, veroordeeld. Overmits hem door mijn dood zijne macht en heerschappij benomen zal worden; Hebr. 2:14; Col. 2:15.

Heb 2.14 Col 2.15
21) vele dingen

Namelijk dienende tot versterking en nadere verklaring van hetgeen Ik u tevoren gezegd heb; Joh. 15:15.

Joh 15.15

22) nu niet dragen.

Namelijk overmits uw tegenwoordige zwakheid en bedroefdheid.

23) zal gekomen zijn,

Dat is, na mijne hemelvaart over u zal uitgestort zijn.

24) al de waarheid

Namelijk die u nodig zal zijn te weten tot uitvoering van uw ambt, alzo dat gij dezelve niet alleen zult weten, maar ook in het leren derzelve niet zult kunnen dwalen; Matth. 28:19.

Mt 28.19

25) van Zichzelven

Dat is, alleen, zonder den Vader en mij. Zie Joh. 5:30.

Joh 5.30

26) gehoord hebben,

Namelijk van den Vader en van mij. Zie Joh. 3:32, en Joh. 15:15.

Joh 3.32 15.15
27) verheerlijken;

Namelijk door Zijne getuigenis, gaven en wonderwerken.

28) uit het Mijne

Dit is, dezelfde leer der zaligheid, die Ik u geleerd heb, zal Hij u mede openbaren, alzo Hij dezelve van mij zal ontvangen.

29) Al wat de

Dat is, al de goddelijke eigenschappen, die de Vader heeft, heb Ik mede, als zijnde Zijn eniggeboren zoon, eenswezens met Hem.

30) kleinen [tijd], en gij zult Mij niet zien,

Namelijk zal daar zijn, als Ik in het graf zal liggen.

31) kleinen [tijd], en gij zult Mij zien,

Namelijk van veertig dagen, nadat Ik wederom zal opgestaan zijn, eer Ik ten hemel zal opvaren.

32) Wat is dit,

Dat is, wat verstaat Hij daarmede?

33) bekende, dat

Namelijk door Zijne alwetendheid, die zij zelf bekennen, Joh. 16:30.

Joh 16.30
34) zult schreien, en

Namelijk gedurende den tijd mijns lijdens en afwezens van u.

35) zal tot blijdschap

Namelijk als gij mij wederom levend zult zien.

36) Een vrouw, wanneer

Grieks de vrouw.

37) heeft droefheid,

Namelijk vanwege den smart en den weedom; Gen. 3:16.

Ge 3.16

38) zo gedenkt zij

Dat is, zo acht zij niet meer.

39) wederom zien,

Namelijk na mijne opstanding.

40) verblijden, en

Namelijk mij wederom levend bij u ziende; Luk. 24:41.

Lu 24.41

41) wegnemen.

Namelijk overmits de oorzaak daarvan altijd zal duren, alzo Ik dan niet meer sterven zal, maar in de eeuwige heerlijkheid altijd zal zijn, en u ook aldaar ene plaats bereiden; Joh. 14:2.

Joh 14.2
42) niets vragen.

Dat is, geen ding behoeven te vragen, alzo de Heilige Geest u in alles zal onderwijzen.

43) den Vader zult

Of, van den Vader zult begeren.

44) Tot nog toe

Dat is, gij hebt wel totnogtoe, gelijk ook de andere gelovigen in het Oude Testament, in uwe gebeden gezien op den Messias, die nog komen zou, Dan. 9:17; maar voortaan als Ik nu het werk der verlossing zal hebben volbracht, zult gij met meerdere kennis en vertrouwen uwe gebeden doen, ziende op mij als den beloofden Messias zelf, en mijne verdiensten en voorbidding.

Da 9.17

45) niet gebeden

Of, geen ding; namelijk omdat Ik zelf bij u was, en u alles leerde en van alles verzorgde.

46) bidt, en gij

Of, begeert.

47) vervuld zij.

Dat is, meer en meer toeneme door het verkrijgen van geestelijke gaven.

48) door gelijkenissen

Grieks in gelijkenissen; dat is, door bedekte manieren van spreken, gelijk van ene vrouw, die in barensnood is, Joh. 16:21, en anderszins.

Joh 16.21

49) vrijuit

Dat is, ronduit, met klare woorden.

50) van den Vader

Dat is, van hetgeen het koninkrijk Gods aangaat en van de grote daden Gods, gelijk Hij na Zijne verrijzenis zelf en na Zijne hemelvaart door Zijn Heiligen Geest gedaan heeft; Hand. 1:3, en Hand. 2:11.

Ac 1.3 2.11
51) In dien dag

Namelijk na het ontvangen des Heiligen Geestes.

52) zeg u niet,

Dat is, Ik wil u daarmede niet alleen troosten, dat Ik den Vader voor u bidden zal; hetwelk Ik nochtans ook doen zal; Rom. 8:34; 1 Joh. 2:1.

Ro 8.34 1Jo 2.1
53) dewijl gij Mij

Dit moet alzo niet verstaan worden, dat de liefde der apostelen tot Christus ene oorzaak zou zijn, die de liefde des Vaders tot hen zou verdienen, alzo de liefde Gods ene oorzaak is waarom wij God en Christus liefhebben, 1 Joh. 4:19; maar dat deze hunne liefde tot Christus een vrucht en kenteken is van de liefde, die de Vader hun toedraagt. Zie Luk. 7:47.

1Jo 4.19 Lu 7.47

54) ben uitgegaan.

Dat is, niet alleen geboren van den Vader, maar ook van Hem gezonden in de wereld, om het werk der zaligmaking uit te richten.

55) verlaat Ik de

Dat is, zal haar haast verlaten, namelijk naar mijn lichamelijke tegenwoordigheid. Want naar Zijne Godheid blijft Hij altijd bij ons; Matth. 28:20.

Mt 28.20
56) alle dingen weet,

Namelijk alzo gij door uwe alwetendheid onze gedachten, als wij u willen vragen, met uwe antwoorden voorkomt, Joh. 16:19.

Joh 16.19

57) Hierom geloven

Grieks hierin; dat is, hierdoor.

58) Gelooft gij nu?

Dat is, zegt gij dat gij zo vast gelooft?

59) verstrooid worden,

Namelijk herwaarts en derwaarts van mij vluchtende.

60) naar het zijne,

Grieks in zijn eigen; namelijk plaats, of huis.

61) in Mij

Dat is, op mij vertrouwende, of door mij.

62) vrede hebt.

Dat is, gerustheid uws gemoeds, niettegenstaande al de zwarigheden, die u zullen overkomen.

63) de wereld

Dat is, al wat in de wereld uwe zaligheid zou mogen tegen zijn.

64) overwonnen.

Namelijk niet alleen voor mij, Joh. 14:30, maar ook voor u, dewijl gij door het geloof met mij verenigd zijt.

Joh 14.30
Copyright information for DutKant