Jonah 2

46) beschikte

Of, had voorbereid, beschikte, te weten door zijn almachtige, wijze, vaderlijke regering; alzo onder Jona 4:6, Jona 4:7, Jona 4:8. Het Hebr. woord is hetzelfde, waar men houdt het manna den naam van te hebben, waarmede God Israel spijsde in de woestijn; zie Exod. 16:15.

Jon 4.6,7,8 Ex 16.15

47) grote vis

Namelijk een walvis; Matth. 12:40.

Mt 12.40

48) om Jona in te slokken

Dienvolgens geschiedde het alzo, dat hij hem inslokte.

49) in het ingewand van den vis

Dat is, in den buik of balg. Hierdoor heeft God dezen profeet gesteld tot een voorbeeld van onzen Heeren Jezus Christus; zie Matth. 12:40, en Matth. 16:4; Luk. 11:30.

Mt 12.40 16.4 Lu 11.30
1) En hij zeide

Te weten daarna, als hij verlost was. Want het blijkt uit de volgende woorden dat de profeet dit gebed na zijne verlossing bijeengesteld heeft als een kort begrip van zijn inwendigen strijd, mitsgaders van alle heilige gedachten, bewegingen en gebeden, die de Geest des Heeren hem in den tijd van drie dagen en drie nachten in den buik van den walvis had ingegeven, waaruit hij wel had kunnen afleiden, dat God hem in deze harde kastijding wonderbaarlijk bewaarde, sterkte en eindelijk verlossen zou.

2) Ik riep

Zie Job 36:13.

Job 36.13

3) uit mijn benauwdheid tot den HEERE

Of, vermits, vanwege.

4) uit den buik des grafs schreide ik

Dat is, van den walvis, waarin ik, als in een graf, besloten was, en die als mijn graf scheen te zullen zijn.

5) Gij hadt mij geworpen [in] de diepte,

Door de hand der schippers, welker doen Gij regeerdet.

6) het hart der zee‰n,

Dat is, midden in de diepte der zee. Verg. Deut. 4:11; Ezech. 27:4 met de aantekening.

De 4.11 Eze 27.4
7) ik zeide

Te weten bij mijzelven, dat is, dacht. Verg. Ps. 31:23 met de aantekening.

Ps 31.22

8) Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen

Of, uitgedreven, uitgeworpen.

9) tempel Uwer heiligheid

Dat is, uw heiligen tempel, waar God mer zijne genade bijzonderlijk tegenwoordig was.

10) weder aanschouwen

Hebr. ik zal toedien of voortvaren te aanschouwen; dat is, weder aanschouwen. Dit bijzonder vertrouwen werkte Gods Geest in den profeet, waardoor hij de overwinning behield over het vlees. Anders: ik zal nochtans voortvaren te zien naar uw heiligen tempel; dat is, ik zal evenwel niet laten te wachten op uwe hulp, die Gij mij uit uwen tempel, [dat is om des Messias' wil, van wien de tempel een voorbeeld was] zult toeschikken. Verg. onder Jona 2:9.

Jon 2.9
11) tot de ziel toe

Dat is, zodat zij mij mijn leven dreigden te benemen, mij versmoord zouden hebben, en mijne ziel uit mij doen gaan, ten ware Gij daarin genadiglijk hadt voorzien; verg. Ps. 69:2, en zie Gen. 19:17; anders worden door wateren ook noden en benauwdheden verstaan; zie 2 Sam. 22:17.

Ps 69.1 Ge 19.17 2Sa 22.17

12) het wier was aan mijn hoofd gebonden

Of, zeegras was om mijn hoofd gewikkeld, versta, als ik in de zee dreef, of in den buik van den walvis lag, die het wier inslokte.

13) de gronden der bergen

Hebr. afsnijdingen; dat is, het uiterste, onderste, de wortels of gronden der bergen of klippen.

14) de grendels der aarde waren om mij henen

Hebr. de aarde, hare grendels; dat is: ik was in den grond van de zee, als in een vaste gevangenis, besloten en aan alle kanten van de aarde, hoge bergen en klippen omsingeld. Anders: de aarde [met] hare grendels was, enz.

15) in eeuwigheid

Zulks dat er geen schijn van uitkomen was, tenware Gij mij wonderbaarlijk hadt verlost.

16) verderf opgevoerd

Of, groef. Verg. boven Jona 2:3 en zie Ps. 7:16, en Ps. 16:10 met de aanteek.

Jon 2.3 Ps 7.15 16.10
17) overstelpt was

Verg. Ps. 61:3, met de aantekening.

Ps 61.2

18) dacht ik aan den HEERE

Gelijk God vergeten goddeloosheid betekent, [zie Ps. 9:18, met de aantekening.] alzo is, zijner niet vergeten, maar gedenken, Hem voor ogen houden, dienen, tot Hem toevlucht nemen, op Hem vertrouwen; zie Ps. 20:8, en Ps. 42:7, en Ps. 44:18, en Ps. 77:4, enz.

Ps 9.17 20.7 42.6 44.17 77.3

19) kwam tot U

Gelijk Ps. 102:2.

Ps 102.1

20) tempel Uwer heiligheid

Zie boven Jona 2:4 en verg. 1 Kon. 8:44, met de aantekening. Sommigen verstaan den hemel, en zetten het over paleis uwer heiligheid. Zie Ps. 11:4, mede afgebeeld door den tempel.

Jon 2.4 1Ki 8.44 Ps 11.4
21) de valse ijdelheden onderhouden

Hebr. ijdelheden der valsheid, of der leugen, der nietigheid, vergeefsheid; dat is, die de afgoden in nood aanroepen en danken als hun goed is geschied; zie 2 Kon. 17:15; Ps. 31:7, en Ps. 62:11;Jer. 2:5, Jer. 2:11, met de aantekening.

2Ki 17.15 Ps 31.6 62.10 Jer 2.5,11

22) verlaten hunlieder weldadigheid

Dat is, zij gedenken en behartigen de weldadigheid of goedertierenheid niet, die Gij hun bewezen hebt, maar schrijven het ondankbaar hunnen afgoden toe; of zij verlaten U, die hun weldoen en de enige ware God zijt; zie Ps. 59:11; Jer. 2:2, met de aantekening.

Ps 59.10 Jer 2.2
23) dankzegging

Of, des lofs; zie Ps. 50:14, Ps. 50:23, en Ps. 116:17; Hos. 14:3; Hebr. 13:15, enz.

Ps 50.14,23 116.17 Ho 14.2 Heb 13.15

24) beloofd heb

Zie Ps. 50:14, en Ps. 61:6, met de aantekening.

Ps 50.14 61.5

25) Het heil is des HEEREN

Anders: al het heil; dat is, alle verlossing, zo des lichaams als der ziel, komt allen van Hem. Zie Ps. 3:9, en Ps. 36:6, Ps. 36:7, Ps. 36:8.

Ps 3.8 36.5,6,7
26) sprak tot den vis

Hebr. eigenlijk, zeide. Gods zeggen is zijn gebieden, regeren, beschikken en doen. Zie Gen. 1:3. De zin is: Hij regeerde deze vis alzo, dat hij dat deed.

Ge 1.3

27) het droge

Dat is, op het land, gelijk boven Jona 1:9, Jona 1:13.

Jon 1.9,13
Copyright information for DutKant