Joshua 11:10-11

12) het hoofd

Dat is, de hoofdstad; versta dit van dat deel des Kana„nietischen lands, waar Jozua te dien tijde den krijg voerde.

13) alle ziel,

Dat is, al de mensen, het vee hebben zij geroofd en voor zichzelven behouden.

14) niets over,

Dat is, geen mens.

Joshua 15:23

Joshua 15:25

28) Hazor,

Dit is de stad Hazor, die in het begin van Joz. 15:25 genoemd staat; en zij is Hezron genoemd geworden, om haar te onderscheiden van dat Hazor, hetwelk bij Kades ligt, van hetwelk Joz. 15:23 gesproken wordt.

Jos 15.25,23

Joshua 19:36

1 Kings 9:15

24) uitschot,

Zie hiervan boven, 1 Kon. 5:13. De zin is: Dewijl Salomo zulk een voorraad van geld en ander gereedschap tot den bouw des tempels had, zo heeft hij zeker uitschot van mannen opgenomen, die in dit werk zouden bezig zijn, om het met allen vlijt te bevorderen, totdat het volmaakt zou worden.

1Ki 5.13

25) Millo,

Men meent dat dit enig groot bolwerk is geweest, omtrent het paleis des konings, waar het volk, eerst inkomende, ontvangen werd; dienende tot een vertrek of wachthuis voor de koninklijke wacht. Zie hiervan 2 Sam. 5:9; 1 Kon. 11:27.

2Sa 5.9 1Ki 11.27

26) Hazor,

Een stad, gelegen in den stam van Nafthali, aan de Jordaan. Zie Joz. 11:10, en Joz. 19:36.

Jos 11.10 19.36

27) Megiddo,

Gelegen in de halven stam van Manasse op de zijde van de Jordaan. Zie Joz. 12:21, en Joz. 17:11; Richt. 1:27.

Jos 12.21 17.11 Jud 1.27

28) Gezer.

Gelegen in den stam van Efra‹m. Zie Joz. 10:33.

Jos 10.33

2 Kings 15:29

25) Tiglath-pilezer,

Ook genaamd Tillgat-Pilneser, #2 Kron. 28:20, in de wereldse histori‰n Phulaser, de zoon van Phulbelochus; van denwelken, zie boven, 2 Kon. 15:19.

2Ch 28.20 2Ki 15.19

26) Ijon in,

Zie van deze stad en de naastvolgende 1 Kon. 15:20.

1Ki 15.20

27) Janoah,

Een stad, gelegen in de oostpale van den stam van Efra‹m bij de Jordaan. Zie van deze Joz. 16:6.

Jos 16.6

28) Kedes,

Zie van deze stad Richt. 4:6.

Jud 4.6

29) Hazor,

Eertijds een vermaarde koninklijke hoofdstad, Joz. 11:10, daarna den stam van Nafthali ten erfdeel gevallen, Joz. 19:36.

Jos 11.10 19.36

30) Gilead,

Zie Gen. 31:21.

Ge 31.21

31) Galilea,

Zie 1 Kon. 9:11.

1Ki 9.11

32) voerde hen

Namelijk, de inwoners der voorgenoemde landen en steden.

Jeremiah 25:24

43) En allen koningen van Arabie;

Of, te weten, of namelijk, verstaande dat dezen gemeend zijn door de afgekorten aan de hoeken, Jer. 25:23.

Jer 25.23

44) gemengden hoops,

Gelijk boven Jer. 25:20.

Jer 25.20

45) woestijn wonen;

Versta, de Arabieren, die niet in vaste steden maar in tenten woonden; zie onder Jer. 49:31, enz.; Richt. 8:11.

Jer 49.31 Jud 8.11
Copyright information for DutKant