Joshua 18:26

Judges 10:17

23) Gilead;

Zie boven, Richt. 10:3.

Jud 10.3

24) kinderen Isra‰ls vergaderd,

Zijnde na hun bekering getroost en gesterkt van den Heere, die Jeftha tot hun verlosser verwekt heeft. Zie Richt. 11.

25) Mizpa.

Gelegen op of aan het gebergte van Gilead. Zie Gen. 31:49, en onder, Richt. 11:11,29. Er zijn meer andere plaatsen geweest van dezen naam, omdat het Hebreeuwse woord ook betekent een hoogte, of anderszins bekwame plaats waar men wacht kan houden en ver van zich zien. Zie van een land Mizpa, Joz. 11:3, gelegen onder den berg Hermon, aan de zee. Van Mizpa in Juda, Joz. 15:38; en in Benjamin, Joz. 18:26; en Mizpa der Moabieten, 1 Sam. 22:3. Zie ook 1 Kon. 15:22; Neh. 3:7,15,19; Jer. 40:6; Hos. 5:1.

Ge 31.49 Jud 11.11,29 Jos 11.3 15.38 18.26 1Sa 22.3 1Ki 15.22 Ne 3.7,15,19 Jer 40.6 Ho 5.1

1 Samuel 7:5

8) Mizpa,

Hier plachten de Isra‰lieten hun landsvergadering te houden; zie Richt. 20:1. Samuel heeft goedgevonden het volk hier bijeen te roepen, opdat hij voor hen, en zij tegelijk met hem, den Heere zouden bidden.

Jud 20.1

1 Samuel 7:16

27) Beth-el, en Gilgal, en Mizpa;

Dit kan verstaan worden van de stad Behtel, of van het huis Gods, [want dat betekent Bethel] en alzo zou hier verstaan worden Kiriath-Jearim, waar toen ten tijde de ark des verbonds was.

1 Samuel 10:17

31) tot den HEERE,

Te weten, om als voor den Heere, in de vergadering van Gods volk te verschijnen, tot verkiezing en bevestiging van een koning, of, naar sommiger mening, voor de ark des verbonds, vanwaar God de Heere antwoord gaf. Om deze zaak zou de ark daar gebracht zijn, doch hierna te Gilgal, gelijk af te nemen is onder, 1 Sam. 11:15.

1Sa 11.15

2 Kings 25:22

34) Gedalia,

Een vroom en oprecht man, den profeet Jeremia zeer toegedaan, en zijn raad in alles volgende. Zie van denzelven ook Jer. 40:5, en is te onderscheiden van een anderen Gedalia, die de grootvader was van den profeet Zefanja, Zef. 1:1.

Jer 40.5 Zep 1.1

35) Ahikam,

Mede een vriend en voorstander van den profeet Jeremia. Zie Jer. 26:24.

Jer 26.24

36) Safan.

Die schrijver was des konings Josia, 2 Kon. 22:3.

2Ki 22.3

Jeremiah 40:6

17) Mizpa;

Gelegen in het land Benjamins, gelijk sommigen menen. Zie Richt. 10:17.

Jud 10.17

Jeremiah 41:1

1) zevende maand,

Na den handel [gelijk enigen menen] van Gedalia met de vorsten, waarvan in Jer. 40: gesproken is; of nadat Gedalia gewaarschuwd was, •f nadat hij over het land gesteld was.

2) koninklijken zade,

Hebreeuws, van het zaad des koninkrijks; gelijk 2 Kon. 11:1; Ezech. 17:13; Dan. 1:3. Hieruit is af te nemen dat (het) dezen Isma‰l verdroten heeft, dat er iemand anders in Juda het bewind van zaken zou hebben dan hij. Zie 2 Kon. 25:25.

2Ki 11.1 Eze 17.13 Da 1.3 2Ki 25.25

3) oversten des konings,

Die onder de groten waren geweest bij den koning Zedekia; sommigen verstaan tien oversten van den koning der Ammonieten. Zie boven Jer. 40:14.

Jer 40.14

4) mannen,

Elk de zijnen bij zich hebbende, gelijk uit het volgende is af te nemen.

5) aten aldaar brood te zamen,

Dat is, zij hielden maaltijd, aten en dronken met elkander [zie Gen. 31:54], om Gedalia onder schijn van vriendschap te vermoorden, gelijk Absalom zijnen broeder Ammon deed; 2 Sam. 13:28,29.

Ge 31.54 2Sa 13.28,29
Copyright information for DutKant