Judges 13:5

6) scheermes zal komen;

Zie Num. 6:5.

Nu 6.5

7) Nazireer Gods zijn,

Dat is, afgezonderde. Zie hiervan Num. 6:2.

Nu 6.2

8) [moeders] buik af;

Het woord moeder, wordt hier en in Richt. 13:7 ingevoegd uit Richt. 16:17.

Jud 13.7 16.17

9) beginnen Isra‰l te verlossen

Maar niet ganselijk verlossen, hetwelk naderhand geschied is, ten tijde van Samuel en David. Zie 1 Sam. 7:13,14; 2 Sam. 8:1, en 2 Sam. 21:15, enz., en 2 Sam. 23:12.

1Sa 7.13,14 2Sa 8.1 21.15 23.12

Judges 13:7

Isaiah 11:1

1) daar zal

Hier geeft de profeet reden van hetgeen hij in Jes. 10:27 gezegd heeft, te weten dat het juk van Juda zou afgescheurd worden en dat God dien stam beschermen zou, vanwege den Gezalfde, te weten Jezus Christus, die uit den stam van Juda zou geboren worden.

Isa 10.27

2) een Rijsje

Een spruit, ene roede; te weten, Jezus Christus, zie boven Jes. 4:2.

Isa 4.2

3) den afgehouwen

Ten tijde als Christus geboren is, scheen de stam van Isa‹ geheel afgehouwen te zijn, dewijl hij zeer vervallen was en zijn vorige heerlijkheid schier verloren had. Hij had koning noch vorst; Jozef, de ondertrouwde man van Maria, was een timmerman. Dit blijkt ook uit de gave, die Maria offerde als de dagen harer reiniging vervuld waren; Luk. 2:24.

Lu 2.24

4) tronk

Of, stronk, stam, stomp.

5) Isai,

Des vaders David.

6) een Scheut

Een verhaal van hetgeen straks met andere woorden gezegd is, opdat het de lezer te beter versta en bemerke. In het Hebreeuws staat het woord Nezer, waarmede sommigen menen dat tegelijk wordt te verstaan gegeven dat Christus te Nazareth zou opgevoed worden, en daarvan den naam Nazarener bekomen; zie Matth. 2:23.

Mt 2.23

7) Vrucht

Of, wassen, groeien.

Isaiah 33:15

53) Die in

Hier antwoordt de profeet, of God door den profeet, op de voorgaande vraag der goddeloze Joden; en Hij wijst aan dat zij geen oorzaak hebben om over Gods gestrengheid te klagen, maar wel over hun goddeloos leven, waarmede zij God tot straffen veroorzaken.

54) het gewin

Dat is het onrechtvaardig gewin, hetwelk men neemt om zijnen naaste te helpen onderdrukken.

55) geen geschenken

Te weten die hem, als rechter, gegeven worden om een goede zaak kwaad te maken.

56) dat hij geen

Dat is, dat hij de raadslagen van onschuldig bloedvergieten niet bijwone; zie Ps. 51:16.

Ps 51.14

57) niet aanzie;

Te weten met lust en met behagen. Zie Ps. 22:18.

Ps 22.17

Isaiah 53:2

4) Want Hij is

Alsof hij zeide: Uit de nederigheid en uit den verachtzamen staat, in welken Christus verschenen is, nemen zij gelegenheid om Christus te verachten; want de Joden hadden zichzelven ingebeeld enen Messias, die in koninklijke pracht verschijnen zou; maar deze Christus komt slecht en gering, als een spruitje of rijsken. Zie Jes. 4:2, en Jes. 11:1.

Isa 4.2 11.1

5) voor Zijn aangezicht

Te weten voor het aangezicht van God zijn Vader. Sommigen verstaan het, voor het aangezicht van het ongelovige Joodse volk, hetwelk niet dacht dat dit rijsken metterdaad tot een hogen boom opwassen zou.

6) opgeschoten,

Te weten naar zijn menselijke natuur.

7) als een wortel

Dit kan men duiden op den nederen verachten staat van het huis Davids, als Christus daaruit voortkwam, of op de kleine beginselen van zijn koninkrijk, ten aanzien van welke men niet zou geloofd hebben dat hij tot een groten vruchtbaren boom zou opwassen, maar veel meer dat hij tenonder blijven zou; gelijk het zaad, hetwelk in een dor, droog land geworpen wordt, verdroogt bij gebrek aan vochtigheid, of gelijk de wortel van een boom, die in dorre aarde geplant is, niet kan opschieten, de boom afgehouwen zijnde.

8) uit een dorre aarde;

Hebreeuws, uit een land der droogte.

9) Hij had geen gedaante

Vanwege zijn nederigen staat en de wonden en striemen, het bloed en zweetdruppels, alsook andere menigvuldige ellenden, die zijn gelaat hebben mismaakt.

10) wij Hem aanzagen,

Te weten wij Joden.

11) gestalte,

Of, aanzien.

12) dat wij Hem zouden begeerd hebben.

Te weten naar de ogen des vleses en des menselijken vernufts.

Isaiah 60:21

90) uw volk

Te weten alle oprechte ledematen der Christelijke kerk.

91) rechtvaardigen zijn,

Te weten door het geloof aan Christus Jezus, die hun zijne gerechtigheid schenkt en zijn Heiligen Geest mededeelt, opdat zij zich hunner gerechtigheid en heiligheid benaarstigen; Rom. 1:17, en Rom. 5:19.

Ro 1.17 5.19

92) erfelijk bezitten;

Of, als ene erve bezitten. De zin is: In dit leven zullen zij in mijne kerk blijven, en hiernamaals zullen zij het eeuwig koninkrijk der hemelen be‰rven, van welke beide het land Kana„n een voorbeeld geweest is; zie dergelijke beloftenissen Ps. 37:29; Jes. 57:13; Openb. 21:7.

Ps 37.29 Isa 57.13 Re 21.7

93) spruit

Dat is, uw volk zal zijn ene plant of spruit van God, als den akkerman, geplant in Christus den waren wijnstok; Joh. 15:1,2.

Joh 15.1,2

94) een werk

Geschapen in Christus Jezus tot goede werken; Ef. 2:10. Zie Jes. 29:23.

Eph 2.10 Isa 29.23

95) opdat Ik

Of, om mijzelven te verheerlijken. Sommigen, opdat ik Hem verheerlijke.

Jeremiah 23:5

8) rechtvaardige

Zijnde zonder zonden, onbevlekt, heilig en rechtvaardig, ja onze gerechtigheid, geljk volgt, die God in Hem voor ons overvloediglijk heeft als doen groenen en bloeien.

9) Spruit

Of, spruitsel, uitspruitsel, scheut; namelijk, den Messias, onzen Heere Jezus Christus, welke, zijnde Gods eeuwige en eniggeboren Zoon, in de volheid des tijds, door de wonderbare en onbegrijpelijke werking van den Heiligen Geest, onzen natuur heeft aangenomen, voortspruitende uit Maria [die van den huize Davids was] gelijk een nieuw uitspruitsel uit een stam, stomp, of stronk, die vergaan en verstorven scheen te zijn. Vergelijk Jes. 4:2, en Jes. 11:1, en zie onder Jer. 33:15,16; Zach. 3:8, en Zach. 6:12; Hebr. 7:14, alwaar een Grieks woord gebruikt wordt, dat wel eigenlijk en meest past op het opgaan, oprijzen en opschieten der zon, maar van de Griekse overzetters hier en elders gebruikt is tot vertaling van dit woord spruit, gelijk het ook van den Evangelist Lukas gehouden is, Luk. 1:78, waar Zacharia den Heere Christus noemt den opgang uit de hoogte; alzo gebruiken wij ook dit woord opgaan, opkomen, rijzen, niet alleen van de zon en sterren, maar ook van kruiden en gewassen, waarop het Hebreeuwse woord tsemach, spruit, of uitspruitsel eigenlijk ziet; hoewel het Griekse woord Luk. 1:78, daar schijnt te zien op den opgang der zon in het oosten, gelijk enigen afnemen uit Luk. 1:79 aldaar.

Isa 4.2 11.1 Jer 33.15,16 Zec 3.8 6.12 Heb 7.14 Lu 1.78,78,79

10) Koning zijnde regeren,

Dezelfde manier van spreken is onder Jer. 37:1. Zie de aantekening aldaar, en vergelijk Hos. 3:4,5.

Jer 37.1 Ho 3.4,5

11) recht en gerechtigheid doen

Als een Koning en rechtvaardig Rechter der ganse wereld, verdoende de goddelozen en behoudende de zijnen. Zie 1 Kon. 10:9.

1Ki 10.9

Zechariah 6:12

25) Ziet,

Of, zie, daar zal een man zijn, of komen.

26) een Man, Wiens naam is

Te weten, Christus, war God en waar mens, wiens voorbeeld gij zijt.

27) SPRUITE,

Zie Zach. 3:8.

Zec 3.8

28) uit Zijn plaats spruiten,

Te weten, uit Bethlehem, uit den stam of wortel Davids, wien hij beloofd was; verg. Jes. 11:1, enz.; Micha 4:1.

Isa 11.1 Mic 4.1

29) des HEEREN tempel bouwen.

Dat is, de gemeente der gelovigen, te weten door de predikatie van het heilig Evangelie.

Copyright information for DutKant