Judges 2:15

15) kwade,

Om hen met allerlei plagen, ongeluk en ellenden te straffen.

16) hun was zeer bang.

Of, Hij [de Heere] benauwde hen zeer.

Ruth 1:13

24) geen man te nemen?

Hebreeuws, geen man zoudt geworden.

25) het is mij veel bitterder dan u;

Te weten, dat ik van u scheiden moet. Of, dewijl ik nu oud zijnde mijn man en kinderen verloren heb, en gij nog van toekomstige mannen en kinderen troost zult kunnen genieten. Anders: het is mij zeer bitter om uwentwil, of van uwentwege; omdat gij uw mannen hebt verloren, en nu zo ongaarne van mij ook zult worden afgetrokken.

26) hand des HEEREN is tegen mij uitgegaan.

Alsof zij zeide: Dewijl het Gods slag, plaag en werk is, dat ik van mijn man en mijn beide zonen beroofd ben, en nu ook uw gezelschap zal verliezen, zo moet ik mij in zijn wil geruststellen; alzo moet gij ook doen.

1 Samuel 5:6-7

7) hand des HEEREN was zwaar

Dat is, de Heere bezocht die van Asdod met zware plagen.

8) verwoestte hen;

Te weten, door de muizen, gelijk gezegd wordt 1 Sam. 6:4.

1Sa 6.4

9) spenen,

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een heuvel en ook het fondament, omdat dit deel de menselijken lichaams verheven is. Dat dit deel van het lichaam der Filistijnen is geplaagd geweest, wordt klaarlijk gezegd Ps. 78:66. Deze plaag wordt in onze taal genoemd de spenen, takken, aambeien, of vijgpuisten, waaraan de mensen grote pijn lijden.

Ps 78.66

1 Samuel 5:11

18) mij en mijn volk niet dode;

Aldus sprak een ieder onder de vorsten der Filistijnen.

19) dodelijke kwelling

Enigen menen dat, behalve de spenen, onder de Filistijnen nog een andere dodelijke ziekte geregeerd heeft. Zie 1 Sam. 5:12.

1Sa 5.12

Psalms 81:14

32) dat Isra‰l

Dat is, de Isra‰lieten. Daarom volgt er in den Hebr. tekst, gewandeld hadden, in het getal van velen.

Lamentations 2:8

42) heeft gedacht

Dat is, Hij heeft besloten en verordineerd.

43) den muur der dochter Sions;

Dat is, de bescherming van Jeruzalem.

44) het richtsnoer

Dat is, Hij heeft ontworpen de zekerheid van den ondergang der stad Jeruzalem. Zie 2 Kon. 21:13; Jes. 34:11. Het is ene manier van spreken, genomen van de metselaars en timmerlieden.

2Ki 21.13 Isa 34.11

45) niet afgewend,

Dat is, niet teruggetogen.

46) dat Hij ze niet verslonde;

Dat is, Hij heeft niet opgehouden totdat Hij hen ten enenmale verwoest heeft.

47) den voormuur en den muur te zamen

Of, voorschans, dwinger, bolwerk, vesting, voorburg, wal, forteres; zie Ps. 122:7.

Ps 122.7

48) treurig gemaakt,

Dat is, Hij heeft zelfs den gevoellozen creaturen oorzaak van treuren gegeven.

49) verzwakt.

Te weten, door een geweldig verderf. Anders: verwoest, geru‹neerd.

Acts 13:11

15) de hand des Heeren

Dat is, bestraffende hand, of kracht des Heeren.

16) donkerheid en

Dat is, blindheid; want den blinde is alles donker en duister.

Copyright information for DutKant