Judges 20:21

39) vernielden ter aarde

Hebreeuws, zij verdierven; alzo onder, Richt. 20:25,35,42. Het Hebreeuwse woord dient tot verzwaring van het doden, alsof men zeide: Gans en al verdoen, vernielen; zie Ezech. 9:6,8.

Jud 20.25,35,42 Eze 9.6,8

Proverbs 18:9

21) die zich slap

Versta, den luiaard en trage.

22) broeder

Dat is, in gelijken graad te stellen met den doorbrenger, of daarbij te gelijken. Zie van zulke betekenis van het woord broeder, Job 30:29 en de aantekening.

Job 30.29

23) van een doorbrenger.

Dat is, van een groot verkwister. Hebreeuws, des Heeren doorbrengers, of des meesters der doorbrenging, of verkwisting; dat is, die daartoe zeer genegen is en zijn werk daarvan maakt. Zie Gen. 14:13.

Ge 14.13
Copyright information for DutKant