Judges 3:20

31) koele opperzaal,

Hebreeuws, een opperzaal der verkoeling; dat is, in een zomerzaal, dienende tot verkoeling tegen de hitte des zomers.

32) die hij voor zich alleen had;

Anders, hij nu zat alleen in een koele opperzaal, die voor hem was, of die hij had.

33) stond hij op van den stoel.

Hoewel hij [als een afgodendienaar] zijn afgoden meerder achtte dan den God Isra‰ls, heeft hij nochtans zijn woord of gezant dezen eerbied willen bewijzen.

Jeremiah 36:22

34) winterhuis

Gelijk de koningen en andere groten verscheidene vertrekken, zelfs winterhuizen en zomerhuizen, hadden; zie Richt. 3:20; Ezra 6:2; Amos 3:15, met de aantekening.

Jud 3.20 Ezr 6.2 Am 3.15

35) negende maand;

Gelijk boven Jer. 36:9.

Jer 36.9

36) en er was [een vuur]

Hebreeuws eigenlijk: en de haard was voor zijn aangezicht aangestoken, of brandende; dat is, een vuur op den haard.

37) op den haard aangestoken.

Sommigen verstaan een vuurpan vol gloeiende kolen, waar men hout op aanstak. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk in deze plaats alzo gevonden.

Copyright information for DutKant