Leviticus 18:21

30) Molech

Alzo wordt genoemd de afgod der Ammonieten, die ook anders Milcom geheten wordt, 1 Kon. 11:5,7, tot wiens godsdienstige eer de ouders hunne kinderen levend deden verbranden, of [gelijk sommigen schrijven] tenminste tussen twee grote vuren doorgaan, om [zoals zij meenden] gezuiverd te worden, hetwelk te doen God hier uitdrukkelijk verbiedt. Zie ook onder, Lev. 20:2; Deut. 18:10; 2 Kon. 17:17, en 2 Kon. 23:10.

1Ki 11.5,7 Le 20.2 De 18.10 2Ki 17.17 23.10

31) niet ontheiligen;

Dat is, niet onteren, mits te doen wat Hij verboden en na te laten wat Hij geboden heeft. Vergelijk onder, Lev. 20:2; Deut. 18:10; 2 Kon. 17:17, en 2 Kon. 23:10.

Le 20.2 De 18.10 2Ki 17.17 23.10

Judges 11:24

36) Kamos

Een afgod der Moabieten, en [gelijk hier blijkt] der Ammonieten. Zie Num. 21:29; 1 Kon. 11:7; Jer. 48:7,13,46.

Nu 21.29 1Ki 11.7 Jer 48.7,13,46

37) wij al dengene erven,

Met recht, alzo onze God de enige ware God is, wien alles toekomt.

1 Kings 11:5

9) wandelde

Achter de afgoden te gaan, of te wandelen, is, hen aan te hangen en na te volgen, in het geheel of ten dele, zelfs ook met toelating en bevordering; op welke laatste manier Salomo, om zijne vrouwen te behagen, zich aan deze zonde schuldig gemaakt heeft. Vergelijk onder, 1 Kon. 18:18, en 1 Kon. 21:25,26; Jer. 2:23.

1Ki 18.18 21.25,26 Jer 2.23

10) Astoreth,

Dit is de naam van een afgod, of afgodin der Sidoni‰rs. Zie breder daarvan Richt. 2:13.

Jud 2.13

11) Milchom,

Een afgod, die ook Molech genaamd wordt, onder, 1 Kon. 11:7. Zie van dezen Lev. 18:21.

1Ki 11.7 Le 18.21

12) het verfoeisel

Dat is, dat zeer verfoeilijk en gruwelijk voor God en te verfoeien is van alle godvrezenden; alzo onder, 1 Kon. 11:7.

1Ki 11.7

1 Kings 11:7

15) hoogte

Zie Lev. 26:30.

Le 26.30

16) Kamos,

De naam van een afgod der Moabieten en Ammonieten, van denwelken zie ook Num. 21:29; Richt. 11:24; Jer. 48:7. Dezen met de twee afgoden, gemeld 1 Kon. 11:5, heeft de vrome koning Josia weggenomen; 2 Kon. 23:13.

Nu 21.29 Jud 11.24 Jer 48.7 1Ki 11.5 2Ki 23.13

17) der Moabieten,

Die daarom het volk van Chemos genaamd worden; Num. 21:29.

Nu 21.29

18) berg,

Namelijk, den Olijfberg. Van denwelken zie 2 Sam. 15:30, en wordt genaamd, 2 Kon. 23:13, de berg Maschith, dat is, des verdervers, omdat de Joden zich daar door afgoderij verdierven.

2Sa 15.30 2Ki 23.13

19) Molech,

Ook Milcom genaamd, boven, 1 Kon. 11:5.

1Ki 11.5

Jeremiah 48:7

17) werken,

Alzo gebruiken wij ook het woord werken, voor allerlei gebouwen, dienende tot verstingen; waarop Moab, als bewonende voor het merendeel een plat en effen land, zeer schijnt toegelegd te hebben, en daarop tegen allen aanval vertrouwt, gelijk hier staat.

18) Kamos

Hebreeuws, Chemosch, de afgod der Moabieten. Zie Num. 21:29, gelijk ook der Ammonieten; Richt. 11:24.

Nu 21.29 Jud 11.24

19) in gevangenis,

Of, onder de gevangenen, of die gevankelijk worden weggevoerd; alzo onder Jer. 48:11; vergelijk Jes. 46:2, met de aantekening.

Jer 48.11 Isa 46.2

20) zijn priesteren en zijn vorsten te zamen.

Zijne, te weten van den afgod Kamos; dat is, die dezen afgod eerden en aanhingen als hun heer en koning, dien zijne vorsten ook worden bijgevoegd. Alzo onder Jer. 49:3. Vergelijk Hos. 10:5, en Ezech. 43:7.

Jer 49.3 Ho 10.5 Eze 43.7

Jeremiah 49:3

12) Hesbon!

Als een naburige stad, die Gad ook toebehoorde; Joz. 21:39.

Jos 21.39

13) Ai is verstoord;

Een ander Ai, gelijk Joz. 7.

14) dochteren van Rabba,

Daardoor kan men hier verstaan de vrouwen en jonge dochters te Rabba wonende. Vergelijk Luk. 23:28.

Lu 23.28

15) zakken aan,

Zie Gen. 37:34.

Ge 37.34

16) tuinen;

Of, heiningmuren; gelijk verbaasde en benauwde mensen, niet wetende waar gij schuilen of heen vluchten zult.

17) Malcham zal wandelen in gevangenis,

Zie gelijke manier van spreken van Kamos, den afgod der Moabieten, boven Jer. 48:7, en Amos 1:15.

Jer 48.7 Am 1.15

Ezekiel 43:7

14) Hij zeide tot mij:

De HEERE, die uit het huis met mij sprak, gelijk in Ezech. 43:6 gezegd is.

Eze 43.6

15) plaats der zolen Mijner voeten,

Vergelijk Lev. 26:11,12; Jes. 60:13, en zie Joh. 14:23; 1 Cor. 3:16,17, en 1 Cor. 6:19; Openb. 21:3, en Openb. 22:3, enz.

Le 26.11,12 Isa 60.13 Joh 14.23 1Co 3.16,17 6.19 Re 21.3 22.3

16) eeuwigheid;

Zie Jer. 31:32,33,36, en Jer. 32:40, en Jer. 33:20,21,25,26, enz.

Jer 31.32,33,36 32.40 33.20,21,25,26

17) die van het huis Isra‰ls

Hebreeuws, het huis Isra‰ls zullen, enz., het geheel is: Door de genadige inwoning van mijn Heiligen Geest zal Ik maken dat mijn geestelijk Isra‰l, [dat is, mijne kerk], mij heilig zal dienen en vreemd zijn van alles, wat daartegen strijdt, inzonderheid alle afgoderij, waarvan enige soorten in het volgende worden verhaald, uit de gruwelen, die Gods volk in Kana„n bedreven had. Dit kan men wel enigszins duiden [met sommigen] op den tijd van Ezra en Nehemia na de verlossing uit Babel [hoewel die mannen Gods met veel grove verkeerdheden van het volk steeds hebben moeten strijden, en de Joden naderhand van tijd tot tijd schrikkelijker zijn vervallen, gelijk bij de komst van Christus gebleken is]; maar het ziet alles voornamelijk op den tijd van den Messias en de uitzending van zijnen Geest, en zal volkomenlijk worden vervuld in het andere leven, in het hemels Kana„n, Openb. 21:27, en Openb. 22:3, enz.

Re 21.27 22.3

18) heiligen Naam niet meer verontreinigen,

Hebreeuws, naam mijner heiligheid; alzo in het volgende.

19) hoererij

Dat is, afgoderij, alle bijgeloof, eigenwillige menselijke vonden en inzettingen in den godsdienst. Zie Lev. 17:7, en Lev. 20:5.

Le 17.7 20.5

20) dode lichamen

Dat is, gelijk enigen menen, met de lichamen van enige gestorven koningen, die omtrent den tempel begraven waren. Anderen verstaan de lichamen der mensen, die zij ter ere hunner afgoden geslacht en geofferd hebben, welke afgoden zij, op heidense wijze, hunne koningen plachten te noemen, inzonderheid dien Molech, of Milcom, of Malcam, of Melech, enz. die daarvan den naam had, want Melech betekent koning; zie Lev. 18:21; Jer. 48:7, en Jer. 49:1; Amos 1:15 en Amos 5:26, met de aantekening. Sommigen nemen het van de afgoden zelf, die met recht dode lichamen genoemd worden, omdat zij geen leven hebben, en als een aas voor God stinken; zie Lev. 26:30; Jer. 15:18, met de aantekening.

Le 18.21 Jer 48.7 49.1 Am 1.15 5.26 Le 26.30 Jer 15.18

21) [op] hun hoogten;

Of, [en] hunne hoogten, zulks dat de hoogten [gelijk dikwijls] voor een bijzondere soort van afgoderij genomen worden.

Amos 5:26

65) droegt

Dit kan men alzo verstaan dat zij [als moedwillige en ongebonden afgodendienaars], zulks naar de letter somwijlen mogen hebben gedaan; of alzo, dat hun hart niet bij Gods tent [die zij met het lichaam droegen] en zijn Godsdienst, maar bij hunne afgoden geweest is, die zij in het hart droegen, zulks dat hun uiterlijke huichelende godsdienst voor God niets dan enkel afgoderij is geacht geweest.

66) tent

Of, hut, gehemelte, deksel. Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier zo gevonden. Het schijnt dat de profeet de heidense afgodische namen verwijtend hier gebruikt, om Isra‰l te beschamen.

67) Melech,

Dat is, koning; versta den afgod Molech, of Milcom, en zie Jer. 49:1, idem in Amos 7:13.

Jer 49.1 Am 7.13

68) Kijun,

Dit houden sommigen voor den naam van een afgod, idem de planeet Saturnus. Doch men kan het ook bekwamelijk met anderen aldus overzetten: en het gereedschap, [of, stelling, stijlen, het gestoelte] uwer beelden.

69) ster uws gods,

Dat is, de beeltenis van de ster van uwen afgod; verg. Hand. 7:41,42,43; idem Jer. 7:18, met de aantekening. Enigen menen dat Molech Saturnus is geweest, en anderen van Ba„l, de andere planeten of sterren. Anders: het gesternte uwer goden, enz.

Ac 7.41,42,43 Jer 7.18
Copyright information for DutKant