Leviticus 25:21

24) gebieden

Dat is, Ik zal mijn zegen geven en toezenden. Gods gebieden betekent zijn doen, volbrengen en uitvoeren, •f met dadelijke zegening, gelijk hier en Deut. 28:8, en Ps. 111:9, en Ps. 133:3; •f met dadelijke straf, gelijk Jes. 5:6; Amos 9:4; Nah. 1:14. Vergelijk Gen. 1:3.

De 28.8 Ps 111.9 133.3 Isa 5.6 Am 9.4 Na 1.14 Ge 1.3

Jeremiah 25:29

53) stad,

Namelijk Jeruzalem, genoemd Gods stad.

54) naar Mijn Naam genoemd is,

Hebreeuws, over welke mijn naam genoemd, of uitgeroepen is. Vergelijk boven Jer. 7:10.

Jer 7.10

55) plagen,

Hebreeuws eigenlijk, kwaad te doen.

56) enigszins

Hebreeuws, onschuldig zijnde, of gehouden wordende, onschuldig gehouden worden? dat is, enigszins ongestraft blijven? Vergelijk onder Jer. 30:11, en Jer. 46:28, en Jer. 49:12, en zie 1 Kon. 2:9.

Jer 30.11 46.28 49.12 1Ki 2.9

57) roep het zwaard

Dat is, Ik beschik door mijn goddelijke regering dat het, als op een bijzonder bevel, komen zal. Alzo Ezech. 38:21. Vergelijk ook Jes. 13:3, en Jes. 46:11, en Jes. 48:15; Ezech. 36:29; Amos 5:8, en Amos 9:6; Hagg. 1:11. Hierom wordt het ook des Heeren zwaard genoemd, als hebbende van hem bevel, onder Jer. 47:6,7. Zie wijders 2 Kon. 8:1.

Eze 38.21 Isa 13.3 46.11 48.15 Eze 36.29 Am 5.8 9.6 Hag 1.11 Jer 47.6,7 2Ki 8.1

Amos 6:11

46) geeft bevel,

Of, zal gebieden, bevel geven; dat is, door zijne regering beschikken, dat de vijand [als op zijn bevel] aankome en sla, enz. Zie Amos 6:14, en Amos 9:9.

Am 6.14 9.9

47) inwatering,

Hebr. druppen, of droppelen; dat is, inwatering, zodat de straffen gaan zullen over hogen en lagen, groten en kleinen, als een doordringende en steeds druipende regen, die niet zal zijn te keren. Verg. Amos 5:24. Sommigen duiden het op beide koninkrijken, van Isra‰l en Juda, waarvan Isra‰l door Assyri‰rs en Juda door de Babyloni‰rs zou bedorven en verwoest worden. Verg. Jes. 8:14.

Am 5.24 Isa 8.14

Amos 9:9

37) geef bevel,

Zie Amos 6:11.

Am 6.11

38) zeef;

Of, wan.

39) en niet een

Of, maar, doch.

40) steentje zal er ter aarde vallen.

Dat is, niets dat enige zwaarte heeft, maar alleen het lichte kaf. De gelijkenis wordt genomen van de steentjes, die altemet onder het koren gevonden worden. Anders: graantje; alsof de Heere zeide: Ik zal hen altemaal schudden, daar zal niemand ontgaan, maar Ik zal het door mijne voorzienigheid alzo regeren, dat er niet een van mijne uitverkorenen [vergeleken bij tarwe] zal verloren gaan.

Copyright information for DutKant