Matthew 15:11

9) ontreinigt den mens niet;

Grieks, maakt gemeem; dat is ontheiligt. Zie Hand. 10:14, Christus spreekt hier naar de mening der Farize‰n van die onreinheid, die ontstaan zou uit het nemen der spijs met ongewassen handen.

Ac 10.14

10) uitgaat,

Namelijk voortkomende uit een onrein hart, gelijk Christus hierna verklaart Matth. 15:18,19.

Mt 15.18,19

1 Corinthians 6:13

25) dezen en die teniet

Namelijk buik; niet ten aanzien van zijn wezen, dat een deel van het lichaam des mensen is, dat geheel zal opstaan; maar ten aanzien van zijn gebruik in dit tijdelijke en natuurlijke leven, hetwelk dan niet meer nodig zal zijn. Zie Matth. 22:30; 1 Cor. 15:44; Openb. 7:16,17.

Mt 22.30 1Co 15.44 Re 7.16,17

26) voor de hoererij,

Namelijk die de heidenen voor een middelmatige zaak hielden, en die zelf te Corinthe, waar voor deze zonde een openbare tempel was opgericht, zeer algemeen was. Daarom handelt de apostel daarvan eerst en bijzonder, eer hij tot andere zaken komt, die zij ook voor middelmatig hielden, en in welke zij zichzelven onnodige strikken legden of zwaarlijk bezondigden.

27) voor den Heere,

Dat is, om hetzelve tot den dienst des Heeren Jezus Christus te gebruiken.

28) de Heere voor het lichaam.

Dat is, de Heere is ook een Heere des lichaams, dewijl Hij Zichzelven niet alleen tot verlossing der ziel, maar ook des lichaams overgegeven heeft, 1 Cor. 6:20.

1Co 6.20

1 Corinthians 8:8

21) De spijze nu

Dat is, het eenvoudig gebruik der spijs. Sommigen nemen dit voor de woorden des apostels, die de sterken hiermede zou onderwijzen, dat zij des te beter zulke spijs mogen nalaten; anderen nemen het voor de woorden dergenen zelf, die onder dit voorwendsel durfden van het afgodenoffer eten. Beide komt niet kwalijk overeen met hetgeen volgt.

22) hebben geen overvloed;

Namelijk in het geestelijke, of ten aanzien van de aangenaamheid voor God. Alzo ook het volgende. Zie Rom. 14:17.

Ro 14.17

1 John 2:17

57) de wereld gaat voorbij,

Dat is, de wereldse mensen.

58) haar begeerlijkheid;

Dat is, al de goederen en wellusten waartoe hun begeerlijkheid zich strekt.

59) die den wil van God

Namelijk in het vlieden van deze begeerlijkheden en zonden.

60) blijft in der eeuwigheid.

Dat is, zal het eeuwige leven hebben.

Copyright information for DutKant