Numbers 35

25) geboden heeft,

Of, gesteld, verordineerd heeft, om enz.; vergelijk 2 Sam. 6:21, en 2 Sam. 7:11, enz.

2Sa 6.21 7.11
1) erfenis hunner bezitting

Alhoewel God den Levieten geen erfenis, als aan de andere stammen, in Kana„n heeft toegelegd, zo heeft Hij nochtans gewild dat zij alom in het land hun woonsteden zouden hebben, om het volk te bekwamer met Gods woord te bedienen, en op de bewaring van den reinen godsdienst acht en toezicht te nemen.

2) voorsteden geven,

Hierdoor worden verstaan de naast omliggende landen of velden, die den Levieten zouden dienen, niet alleen tot schuren en stalling voor koren en beesten, enz., maar ook, naar sommiger gevoelen, tot bouwland en weiland. Zie Jer. 32:7.

Jer 32.7
3) twee duizend ellen,

Boven de duizend ellen, die in Num. 35:4 vermeld zijn, nog een duizend, of, zoals anderen menen, nog twee andere duizend ellen, dienende tot weiden en akkerbouw, naar sommiger gevoelen. Anderen verstaan dat in Num. 35:5 verklaard wordt de manier van de voorzegde duizend ellen rondom de stad te meten van het ene kwartier tot het andere, zo rechtuit als in het rond; of, dat hier nu gemene burgerlijke ellen verstaan worden, welker twee duizend maar een duizend heilige ellen maakten, gelijk de sikkel des heiligdoms dubbel zoveel deed als de gemene of burgerlijke sikkel; waarvan het oordeel den verstandigen lezer bevolen wordt.

Nu 35.4,5

4) westen,

Hebreeuws, van de zee.

5) vrijsteden,

Of, steden van toevlucht, toeloop. Zie Joz. 20:2.

Jos 20.2

6) doodslager daarheen vliede;

Versta, die onwetend en onwillens een doodslag gedaan heeft, gelijk onder, Num. 35:11,15,22,23.

Nu 35.11,15,22,23
7) vele heeft,

Vergelijk boven, Num. 33:54, en zie Joz. 21:9,16.

Nu 33.54 Jos 21.9,16

8) vele nemen,

Hebreeuws, vermenigvuldigen; dat is, vele steden nemen, of den Levieten geven.

9) Wanneer gij over de Jordaan gaat

Of, als gij over de Jordaan zult gekomen zijn, enz.

10) maken,

Hebreeuws, gij zult u steden doen ontmoeten, of, maken te bejegenen; dat is, de vrijsteden alzo ordineren dat zij bij de hand en niet ver af gelegen zijn, opdat de onschuldige doodslager op het spoedigst daarheen moge vlieden, en niet vervalle in de hand des bloedwrekers. Vergelijk Deut. 19:3, en aantekeningen aldaar.

De 19.3

11) ziel

Dat is, een mens doodgeslagen heeft.

12) onwetend geslagen heeft.

Hebreeuws, door dwaling; dat is, onwetend, gelijk Deut. 19:4,5; alzo onder, Num. 35:15,22,23.

De 19.4,5 Nu 35.15,22,23
13) [bloed]wreker;

Zie Num. 35:19,21,24,27, waar hij bloedwreker genoemd wordt.

Nu 35.19,21,24,27

14) sterve,

Van de hand des bloedwrekers. Zie Deut. 16:6.

De 16.6
15) Kanaan;

Over de Jordaan. Vergelijk Deut. 19:8,9,10.

De 19.8,9,10
16) geslagen heeft,

Versta, niet onvoorziens of onwetend, maar wetens en willens.

17) zekerlijk

Hebreeuws, zal stervende, of, met den dood gedood worden; en alzo Num. 35:17,18,21.

Nu 35.17,18,21

18) gedood worden.

Ofschoon hij in een vrijstad mocht gevlucht zijn. Zie Deut. 19:11,12.

De 19.11,12
19) handsteen,

Hebreeuws, steen der hand; dat is, met de hand geworpen.

20) doden;

Vergelijk Deut. 19:12, en boven, Num. 35:12, en onder, Num. 35:30.

De 19.12 Nu 35.12,30
21) doden,

Anders, [mogen] doden.

22) onvoorziens met enigen steen,

Hebreeuws, zonder te zien. Anders, zonder [hem] te zien.

23) kwaad zoekende;

Dat is, ongeluk, schade, kwetsing, veelmin zijn dood.

24) doodslager redden

Versta, die onwillens en onwetend zijnen naaste geslagen heeft, gelijk Num. 35:23.

Nu 35.23

25) dood des hogepriesters,

Of, het sterven, en zo in het volgende.

26) heilige olie gezalfd heeft.

Zijnde alzo een voorbeeld van den Messias, van onzen Hogepriester en Zaligmaker Jezus Christus, die door zijn dood het handschrift onzer zonden uitgewist en ons met God verzoend heeft. Zie ook Lev. 21:10, en vergelijk Ps. 45:8; Ef. 2:16,17; Col. 2:14; Hebr. 1:9.

Le 21.10 Ps 45.7 Eph 2.16,17 Col 2.14 Heb 1.9
27) enigszins zal gaan

Hebreeuws, uitgaande uitgaan.

28) bloedschuld zijn.

Hebreeuws, bloed; dat is, bloedschuld, of, doodslag zijn. De zin is: het zal hem bij de rechters voor geen doodslag toegerekend worden. Zie Gen. 37:26.

Ge 37.26
29) wederkeren

Dat is, mogen wederkeren tot zijn vorige eigen woonplaats.

30) de ziel slaat,

Dat is, een mens of persoon het leven beneemt; hetwelk sommigen hier verstaan van het straffen des doodslagers.

31) zal men den doodslager doden,

Dit ziet op den rechter, of bloedwreker, die een doodslager niet mocht doden zonder voorafgaande wettelijke overtuiging.

32) dat zij sterve.

Hebreeuws, om te sterven; dat is, men zal niemand doden op eens mensen getuigenis alleen.

33) verzoening nemen

Dat is, geen verzoengeld, of enig geschenk, om het leven des doodslagers te verschonen, of hem [gelijk men zegt] pardon geven.

34) schuldig is te sterven;

Wie bevonden wordt den dood verdiend te hebben. Het Hebreeuwse woord betekent een ongerechtige, of een, die onrecht en schuld heeft; en wordt tegengesteld aan de gerechtige, rechtvaardige of onschuldige in zaken van gericht. VergelijK Deut. 25:1. Anderszins wordt het ook in het algemeen genomen voor een goddeloze, ongoddelijke, boze, onvrome, die geduriglijk onrustig en woelende is in het kwade, gelijk Jes. 57:20 geschreven staat. Vergelijk Job 9:20.

De 25.1 Isa 57.20 Job 9.20
35) voor dien,

Anders, voor het vlieden; om hem te vergunnen, dat hij niet behoefde te vlieden naar een vrijstad, of dat hij, daarin gevloden zijnde, vandaar vrijelijk tot zijn woonplaats zou mogen wederkeren, v¢¢r den dood des hogepriesters.

36) land,

Zijn bezitting, gelijk boven, Num. 35:28; dat is, zijn vorige eigen woonplaats.

Nu 35.28
37) ben de HEERE,

Of, Ik, de HEERE, ben wonende, enz.

Copyright information for DutKant