Psalms 10

1) waarom

Alsof hij zeide Doe toch niet alzo; nader met uwe hulp, en laat uw genadig aanschijn lichten; menselijkerwijze van God gesproken, gelijk dikwijls in dit boek. Verg. Ps. 3:8, en Ps. 7:7,8.

Ps 3.7 7.6,7

2) in tijden

Gelijk boven, Ps. 9:10.

Ps 9.9
3) goddeloze

Dat is, de goddelozen; gelijk blijkt uit het volgende.

4) vervolgt

Gelijk Ps. 7:14.

Ps 7.13
5) roemt

Vastelijk menende dat hij zijn aanslag zal volbrengen en zijn wens verkrijgen. Anders: hij prijst naar den lust zijner ziel, dat is, wien hij maar wil; bij exempel den gierigaard, gelijk volgt. Of, hij beroemt zich over den wens zijner ziel; dat is, over zijn boze lusten, als hij die volbracht heeft.

6) zegent

Dat is, hij houdt en rekent den onrechtvaardige, die door gierigheid den arme verdrukt, gelukkig te zijn. Zie Deut. 29:19. Anders, de gierige, [terstond genoemd goddeloze] vloekt [en] lastert den Heere; gelijk zegenen somtijds voor vloeken genomen wordt. Zie 1 Kon. 21:10. Of, de gierigaard zegent [zechzelven].

De 29.19 1Ki 21.10

7) lastert

Of, tergt.

8) gelijk

Hebr. naar de hoogheid, of opsteking, opheffing zijns aangezichts, of zijns gelaats, van zijn neus, zijns toorns; dat is, naar de trotsheid en smadelijke verachting van goed onderwijs, die hij in zijn ganse gelaat en alle gebaren toont; gelijk de hoogheid des harten; Ps. 131:1, en des geestes, Spreuk. 16:18, de inwendige trotsheid of hoogmoed betekent, alzo de hoogheid der ogen, Ps. 18:28, en Ps. 101:5, en hier des aangezichts, of van den neus, de uitwendige.

Ps 131.1 Pr 16.18 Ps 18.27 101.5

9) onderzoekt

Of hij wŠl of kwalijk doe, nergens naar vragende. Anders, hij zoekt [God] niet, uit Ps. 14:2.

Ps 14.2

10) al zijne

Anders, [in] al zijn listige aanslagen is God niet.

11) wegen

Dat is, zijn voornemen, aanslagen en doen.

12) maken

Te weten, aan dengene, dien hij in zijn hoogmoed verdrukt. Anders, zijne wegen zijn te allen tijde voorspoedig. Het Hebr. woord heeft de betekenis van barendssmart, waarop blijdschap volgt als het kind geboren is. Joh. 16:21. En alzo schijnen enigen het voorts genomen te hebben in de betekenis van voorspoed, wel gedijen, zijn werk te bevorderen, dat het voor den dag kome als de vrucht des lichaams; alzo woelt, arbeid en werkt de goddelozen zijn voornemen uit, het gelukt hem naar zijn zin; daarom vraagt hij naar God niet.

Joh 16.21

13) oordelen

Uwe regering en de straffe, die Gij, o Heere, den goddelozen bereidt hebt.

14) verre

Verg. de manier van spreken met Richt. 9:17, en Hoogl. 6:5. Hebr. van, of van tegenover hem; dat is, hij werpt hen van zich uit zijn gezicht, en denkt daar niet eens om; of, zij zijn hoger, dan dat hij hen zich zou voorstellen, zij zijn voor hem verborgen, boven zijn verstand en bedenken; dewijl hij gelukkig is, denkt hij niet op de toekomstige straffen. Ziet het volgende Ps. 10:6.

Jud 9.17 So 6.5 Ps 10.6

15) blaast

Of, daarop, blaast hij, of, tegen dezelve blaast hij; dat is, hij meent hen gelijk kaf, als met een geblaas te verstuiven; zo gans niet past hij daarop, omdat hem alles naar zijn zin gaat. Verg. Ps. 12:6.

Ps 12.5
16) zegt

Dat is, hij denkt, gelijk Ps. 10:11,13, en Ps. 14:1, enz.

Ps 10.11,13 14.1

17) wankelen;

Dat is, ik zal van mijn staat of welstand niet verzet worden, het zal mij altoos welgaan, ik zal niet sneuvelen en vallen, of omgestoten worden.

18) van geslacht

Hebr. in geslacht en geslacht; dat is, nimmermeer.

19) kwaad

Dat is, mij zal nimmermeer enig ongeluk of tegenspoed overkomen. Rom. 3:14.

Ro 3.14
20) onder zijne

Verg. Ps. 66:17; Rom. 3:13.

Ps 66.17 Ro 3.13
21) hoeven,

Of, dorpen, vlekken.

22) verbergen

Dat is, hij loert in het verborgene op hem.

23) duikt

Om niet gezien te worden, en als met een onvoorzienen sprong hem op het lijf te vallen. Verg. Ps. 17:11.

Ps 17.11

24) en de arme

Of, opdat de arme hoop moge vallen, enz. Anders, en hij overvalt den armen hoop met zijn sterke [leden]; voor armen hoop is in het Hebr. armen, in het getal van velen, gevoegd bij het woord, valt, in het getal van een.

25) heeft het

Hebr. heeft vergeten; te weten, deze lieden, of de zaak van degenen, die ik voorheb te plagen; dat zijn de ellendigen van dewelken de profeet integendeel in het volgende Ps. 10:12 bidt, dat God hunner niet wil vergeten.

Ps 10.12
26) Sta op,

Zie Ps. 3:8.

Ps 3.7

27) hef uwe

Deze manier van spreken wordt versacheidenlijk in de Schriftuur genomen, betekenende hier de openbare vertoning van Gods macht in het helpen der vromen en beschamen der bozen, die met hunne goddeloosheid in het voorgaande bescheven zijn.

28) ellendigen

Anders, zachtmoedigen.

29) Waarom

Hij wil zeggen: Waarom laat Gij toe dat hij U alzo lastert?

30) lastert

Of, tergt.

31) zoeken?

Als boven Ps. 10:9, Ps. 10:13, en onder Ps. 10:15. Of, hij zegt in zijn hart: Gij zult, enz.

Ps 10.9,13,15
32) moeite

Die de ellendigen lijden van den goddelozen.

33) opdat men

Dat is, U de wraak geven, waarop de volgende woorden wel passen. Anders, opdat Gij het in uwe handen legt; dat is, om hunne zaak of hun recht als voor ogen te hebben en daarop te letten, of, opdat Gij met uwe hand geeft; dat is, vergeldt.

34) verlaat

Of, laat het den arme; te weten, staan, hij laat het in uwe hand, hij vertrouwt het U, dat Gij zijne zaak zult bewaren en op zijn recht letten. Verg. de manier van spreken met Gen. 39:6; Job 39:14; Jes. 10:3, en 2 Tim. 1:12.

Ge 39.6 Job 39.11 Isa 10.3 2Ti 1.12

35) geweest

Te weten, altoos in vorige tijden. Verg. Ps. 27:9.

Ps 27.9

36) wees.

Dit is van mij en al degenen, die als wezen van de mensen verlaten en verdrukt worden. Verg. Ps. 68:6; Joh. 14:18, en onder Ps. 10:18.

Ps 68.5 Joh 14.18 Ps 10.18
37) arm des

Dat is, de macht, het geweld, gelijk dikwijls.

38) zoek zijne

Gelijk boven, Ps. 9:13.

Ps 9.12

39) [totdat]

De zin is, straf hen en roei hen uit, zodat de goddelozen de vromen niet meer kunnen kwellen. Verg. Ezech. 23:48. In een gans anderen zin zullen de zonden van Gods volk gezocht en niet gevonden worden, dewijl zij allen van God uit genade om des Messias' wil zullen vergeven zijn; Jer. 50:20. Anders: zult Gij ze niet vinden? Dat is, Gij zult zekerlijk vinden.

Eze 23.48 Jer 50.20
40) zijn land.

Te weten, Kana„n, dat God zijn land noemt, Lev. 25:23. Anders, uit, of van zijn aardrijk; gelijk de ganse aarde ook Godes is; Ps. 24:1.

Le 25.23 Ps 24.1
41) zachtmoedigen

Of, nederigen, die door Gods hand en het middel van kruis verootmoedigd zijn. Dit is een aanmerkelijke titel van Gods kinderen, die door zijn Heiligen Geest wedergeboren, vernederd en onder zijn juk en gehoorzaamheid zijner geboden gebracht zijn. Alzo onder Ps. 22:27, en Ps. 25:9, en Ps. 34:3, enz.

Ps 22.26 25.9 34.2

42) sterken,

Te weten, door uw woord en uwe Heilige Geest.

43) uw woord en uwe Heilige Geest.

Zie Ps. 8:5, en verg. Ps. 9:20,21.

Ps 8.4 9.19,20

44) van de aarde

Dat is, die uit de aarde gesproten of daarvan gemaakt is, en dienvolgens geen oorzaak heeft van trots en hoogmoedig te zijn. Anders, opdat een sterflijk mens niet meer voortvare uit het land te verjagen.

Copyright information for DutKant