Psalms 108

67) Wie is wijs?

Of, wie is wijs en neemt deze dingen waar? alsof hij zeide: Och hoe weinige zulke wijzen vindt men? Alzo ook Jer. 9:12; Hos. 14:10.

Jer 9.12 Ho 14.9

68) dat zij verstandiglijk

Of, zo zal men verstaan de goedertierenheid des Heeren.

1) O God! mijn hart

Deze psalm is samengesteld, eensdeels van de verzen 8,9,10,11,12 van den 57sten Psalm; anderdeels van de verzen 7,8,9,10,11,12,13,14 van den 60ste Psalm, uitgenomen enige kleine veranderingen; zie aldaar de aantekeningen.

2) is bereid;

Te weten, om U met lofzangen te danken en te loven, gelijk Ps. 57:8.

Ps 57.7

3) ook mijn eer.

Dat is, mijne tong. Anders: ook [met] mijner eer. Zie Gen. 49:6.

Ge 49.6
4) ik zal in den

Te weten, om den Heere mijnen God den gehelen dag lof te zingen en te spelen.

5) onder de volken,

Dat is, onder of bij de stammen ven het volk Isra‰l. Aldus wordt het woord volk ook genomen Richt. 5:14; Ps. 47:2, en Ps. 66:8, en Zach. 11:10,11.

Jud 5.14 Ps 47.1 66.8 Zec 11.10,11
6) Uw waarheid tot

Dat is, de zekerheid uwer beloften.

7) Uw beminden

Dat is, de godzalige Isra‰lieten, gelijk Ps. 60:7,8, enz.

Ps 60.5,6

8) bevrijd worden;

Te weten, ven de vervolging en tirannie der vijanden van Gods volk.

9) ons.

Te weten, mij en mijn volk,. Anders, verhoor mij.

10) God heeft gesproken

Dat is, God heeft heiliglijk beloofd of gezworen, gelijk Ps. 89:36; te weten, dat Hij mij het koninkrijk over zijn volk Isra‰l geven zal; 2 Sam. 7:11.

Ps 89.35 2Sa 7.11

11) Zijn heiligdom,

Anders: bij zijne heiligheid; dat is, bij zichzelven, die de heiligheid zelve is. Zie de aantekening Ps. 60:8, en Ps. 89:36.

Ps 60.6 89.35

12) [dies] zal ik van vreugde

Dit zijn de woorden van den psalmist, niet van God.

13) de sterkte mijns hoofds;

Dat is, de voorname kracht van mijn rijk.

14) mijn wetgever.

Zie de aantekening bij Gen. 49:10.

Ge 49.10
15) Moab is mijn waspot;

Hij wil zeggen: Ik zal de Moabieten en andere heidense nati‰n zo vernederen, dat zij mij zullen moeten dienen ook in de allergeringste en verachtelijkste zaken.

16) niet uittoogt,

Te weten, om ons, gelijk Gij pleegt, bijstand te doen tegen onze vijanden.

17) heil is ijdelheid.

Of, verlossing, behoudenis.

Copyright information for DutKant