Psalms 14

1) opperzangmeester.

Zie Ps. 4:1.

Ps 4.1

2) De

Verg. den 53ste Ps. Ps. 53:

3) dwaas

Zie 1 Sam. 25:25.

1Sa 25.25

4) zegt in

Dat is, denkt bij zichzelven; gelijk boven Ps. 10:6; hoewel hij zich uiterlijk somtijds anders voordoet. Verg. Job 21:14.

Ps 10.6 Job 21.14

5) verderven

Of, zij hebben [zichzelven of hunnen weg] verdorven. Verg. Gen. 6:12; Exod. 32:7; Deut. 31:29.

Ge 6.12 Ex 32.7 De 31.29

6) zij maken

Of, zij maken zichzelven gruwelijk [met] hun handel.

7) nedergezien

Menselijkerwijze van den alwetenden God gesproken; verg. Gen. 1:5.

Ge 1.5

8) zocht:

Zie 2 Kron. 15:2.

2Ch 15.2
9) Zij zijn

Zie Rom. 3:12, enz. en verg. boven Ps. 5:10.

Ro 3.12 Ps 5.9

10) stinkende

Of, beschimmeld, verrot, vervuild, gelijk garstige en stinkende spijs, of een vuil stinkend aas. Verg. Spreuk. 13:5.

Pr 13.5
11) Hebben

Anders, weten dan alle werkers der ongerechtigheid niet, die mijn volk opeten, [alsof] zij brood aten, [dat] zij den Heere niet aanroepen? of, [gelijk sommigen] hebben, enz. die mijn volk opeten? zij eten brood [en] roepen den Heere niet aan.

12) volk opeten

Dat is, onbeschroomd, met onrecht en geweld van lijf en goed beroven, Verg. Exod. 22:25; Micha 3:3, en Ps. 79:7.

Ex 22.25 Mic 3.3 Ps 79.7

13) Zij roepen

Alsof zij zeide: Daar schort het deze booswichten, dat zij met den Heere niet willen te doen hebben; daarom is hunne straf zeker en gereed, gelijk volgt.

14) Aldaar

Dat is, alsdan. Zie Zef. 1:14, en onder Ps. 36:13, enz. als God zal tonen en zij in hunne consienti‰n zullen gevoelen daat Hij het met de menigte of gemeente der vromen houdt en dezer goddelozen tegenpartij is; dan zullen zij met groten schrik bevangen worden, hoewel zij niets minder dachten dan zulks. Dat is een profetie van de toekomende, dat de profeet zo zeker stelt alsof het bereids geschied was. Verg. Ps. 36:13 en Ps. 53:6.

Zep 1.14 Ps 36.12,12 53.5

15) bij het

Of, onder, of met het rechtvaardig geslacht. Verg. Ps. 12:8.

Ps 12.7
16) beschaamt

Dat is, gij zoekt hem te beschamen, spottende daarmede dat enz., maar gij zult het gewaar worden, wil hij zeggen.

17) Och

Anders, wie zal geven uit Zion de verlossing Isra‰ls? ene manier van wensen bij de Hebre‰n gebruikelijk. Zie Deut. 5:29. De zin is: Och dat de Heere uit Zion, waar Hij woont bij de arks des verbonds, zijn volk verlossen mocht! Anders zou het ook een vraag kunnen zijn, waarop het antwoord volgt. Verg. verder Rom. 11:26.

De 5.29 Ro 11.26

18) gevangenen

Hebr. gevangenis. Zie Num. 31:12. Dat is, de vromen, die onder der bozen tirannie als gevangen zijn. Zie verder Deut. 30:3; Luk. 4:19, en Ef. 4:8.

Nu 31.12 De 30.3 Lu 4.19 Eph 4.8

19) Jakob

Jakobs nakomelingen, de Isra‰lieten; versta de vromen, die de voetstappen van hun voorvaders navolgen.

Copyright information for DutKant