Psalms 30:5

8) gunstgenoten,

Zie Ps. 4:4.

Ps 4.3

9) heiligheid.

Dat is, zijne werken en weldaden aan mij en mijn volk bewezen, waarin Hij zijne heiligheid laat lichten.

Psalms 73:24

44) raad

Dat is, door uw Heiligen Geest, mitsgaders uw vaderlijke voorzorg en regering.

45) heerlijkheid

Verg. deze manier van spreken met 1 Tim. 3:16, en Hebr. 3:10; idem 1 Thess. 4:17.

1Ti 3.16 Heb 3.10 1Th 4.17

Psalms 126:5-6

11) Die met tranen zaaien,

Dit zijn de woorden der Joden, die kort uit Babylonische gevangenschap gekomen waren. Alsof zij zeiden: Wij, die ten tijde de Babylonische gevangenschap met tranen gezaaid hebben, zullen hierna met vreugde maaien, verheugd zijnde vanwege onze verlossing uit Babel.

12) het zaad draagt,

Anders: het kostelijke zaad; dat is, dat hun duur ingekocht staat.

13) dat men zaaien zal,

Of, dat hij zaaien zal. Hebr. de trekking des zaads, of het zaad der trekking; te weten, dat uit den zaadzak getrokken wordt.

14) gaat al gaande en

Deze manier van spreken betekent een gedurig en naarstig gaan. De zin is: Het gaat ons als de arme landlieden, die een weinig duurgekocht zaad hebbende, hetwelk zij wel tot hunne nooddruft behoeven zouden; hetzelve, genoeg tegen hun hart, in den akker strooien; maar als de oogsttijd komt, zo zijn zij heel blijde, omdat zij Gods rijke zegening zien.

Psalms 130:7

9) Isra‰l hope op

Alsof hij zeide: Gelijk ik, op den Heer wachtende, hulp en verlossing verkregen heb, zo doe ook Isra‰l, dat is, de kerk Gods en alle godzaligen in het bijzonder. Anders: O Isra‰l, hoop op den Heere.

10) want bij den HEERE

Dat is, want Hij verlost er velen van vele en grote zonden, door zijn grote en menigvuldige barmhartigheid.

Psalms 135:14

21) de HEERE

Alsof hij zeide: Ofschoon God de Heere zijn volk, vanwege hunne zonden, somtijds zwaarlijk is kastijdende, alzo dat het schijnt dat zijne goedertierenheid niet altoos op hen blijft, nochtans nadat Hij hen een tijdlang zal gekastijd hebben, zo zal het Hem berouwen en Hij zal hen uit de handen hunner vijanden verlossen.

22) richten, en

Zie de aantekening bij Gen. 15:14.

Ge 15.14

23) het zal Hem

Dat is, zijn toornig gemoed zal veranderen in een vriendelijk gemoed. Het is menselijke manier van spreken. Zie Gen. 6:6.

Ge 6.6

Isaiah 27:6-8

14) In de toekomende

Anders: O gij nakomelingen, Jakob zal wortelen schieten. Anders: Aangaande de nakomelingen, Jakob zal wortelen schieten; dat is, de kerk van God zal vaststaan, groeien en bloeien.

15) Jakob

Dat is, de nakomelingen van Jakob.

16) zij zullen

Te weten, de nakomelingen van Jakob, of Isra‰l.

17) inkomsten

Of, vruchten.

18) Hij

Te weten de Heere.

19) hem geslagen,

Te weten Jakob, dat is, het volk van God.

20) gelijk

Dat is, zo hard.

21) dien

Hebreeuws, gelijk Hij zijnen, [te weten, Jakobs] slager, [te weten, den Babyloni‰r] geslagen heeft?

22) hij gedood,

Te weten Jakob.

23) zijn gedoden

Te weten, van den koning van Babel. Anders: [zijne gedoden] te weten, van God, die God in zijn toorn gedood heeft. De zin is: Dat God veel genadiger met zijn volk handelt als Hij het kastijdt, dan Hij met de vijanden zijns volks omgaat.

24) Met mate

Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 18:6.

Ge 18.6

25) Gij

O Heere.

26) met hem

Met uw wijnstok, met uw volk.

27) wegstiet;

Te weten door de Babyloni‰rs. Hij spreekt van een zaak, die nog geschieden zou, alsof zij alrede geschied ware. Anders: Toen hem de [vijand] wegnam door zijn harden wind; dat is, door den krijg, of andere zware plagen.

28) Hij [hem]

Te weten de Heere. De profeet verandert den persoon, hetwelk wat duisterheid in zijne rede veroorzaakt.

29) des oostenwinds.

Dat is, der vijanden, van wie een groot deel uit het oosten kwam, en het was een hard en wreed volk, gelijk de oostenwind in die landen een harde, scherpe, schadelijke wind is. Zie Job 15:2; Ps. 48:8; en Hos. 12:2.

Job 15.2 Ps 48.7 Ho 12.1

Isaiah 54:7

24) maar met grote

Versta hierbij, de laatste woorden van Jes. 54:8: zegt de Heere uw Verlosser.

Isa 54.8

1 Corinthians 10:13

24) gene verzoeking

Namelijk waardoor gij gebracht zijt tot de gemeenschap der afgodendienaars en van hunne maaltijden.

25) dan menselijke;

Dat is, die uit uw menselijke zwakheid en uit vrees van de ongenade der afgodendienaars, welken u daartoe verzocht hebben, gesproten is. Hij troost hen hiermede, en vermaant hen in het toekomende tot meerdere standvastigheid, dewijl God ons deze belofte doet, dat Hij de Zijnen niet zal laten verzoeken boven hun vermogen.

26) boven hetgeen

Dat is, boven de kracht, die gij door Gods Geest alrede hebt ontvangen. Want uit onszelven vermogen wij niets; Joh. 15:5; 2 Cor. 3:5; Filipp. 4:13.

Joh 15.5 2Co 3.5 Php 4.13

27) met de verzoeking

Namelijk die Hij over u zal laten komen, alwaar zij vrij meerder dan tot nog toe geschied is; Joh. 16:33.

Joh 16.33

28) geven, opdat

Gr. maken.

Copyright information for DutKant